ECLI:NL:RBDHA:2023:9815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
AWB 22/5463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor arbeid op basis van onderwijsinstelling ranking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Jemenitische nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 10 november 2021 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel het zoeken naar en verrichten van arbeid. Deze aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, omdat de onderwijsinstelling waar de eiser was gepromoveerd, de University of Malaya, niet voldeed aan de vereisten van noteringen in de top 200 van twee van de drie relevante ranglijsten op het moment van zijn promotie op 20 december 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de criteria die sinds 1 juli 2021 gelden, terecht zijn toegepast op de aanvraag van de eiser, aangezien deze criteria algemeen verbindend zijn en niet kunnen worden genegeerd op basis van persoonlijke omstandigheden van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet onredelijk heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van de eiser in de bezwaarfase, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/5463

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J van Dam).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor het doel “het zoeken naar en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst” afgewezen.
Bij besluit van 10 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde waren met voorafgaande kennisgeving afwezig.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1974 en heeft de Jemenitische nationaliteit.
2. Eiser is op 20 december 2018 gepromoveerd op ‘oral biology’ aan de University of Malaya in Kuala Lumpur, Maleisië. Op 10 november 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor het zoeken naar en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst (hierna: zoekjaar).
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en de afwijzing in bezwaar gehandhaafd, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden. De universiteit waaraan eiser is gepromoveerd stond op het moment van promotie niet in de top 200 van twee van de drie ranglijsten waar verweerder aan toetst. Deze drie ranglijsten zijn: de Times Higher Education World University Rankings, de Quacquarelli Symonds (QS) World University Rankings en de Academic Ranking of World Universities. Deze voorwaarde geldt sinds 1 juli 2021. Daarnaast zijn er volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om op grond van 4:84 van de Awb [1] af te wijken van de beleidsregel.
Wat vindt eiser?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij niet voor 1 juli 2021 een aanvraag heeft kunnen doen in verband met persoonlijk ervaren uitreisbeperkingen ten gevolge van de oorlog in Jemen. De verscherpte criteria die sinds 1 juli 2021 gelden kunnen dan ook niet aan hem worden tegengeworpen. Verder voert eiser aan dat het beleid van verweerder kennelijk onredelijk is, omdat de ranglijsten altijd een jaar achterlopen. De activiteiten van een onderwijsinstelling worden namelijk verwerkt in de notering van het volgende jaar. Verweerder had daarom naar de ranglijst van het jaar na eisers promotie moeten kijken. Ook vindt eiser dat een plek in de top 100 van één lijst net zo zwaar moet tellen als een plek in de top 200 van twee lijsten. De University of Malaya stond op plek 87 in de lijst van QS. Verder voert eiser aan dat zijn goede academische prestaties onvoldoende zijn meegewogen in verweerders besluit. Tot slot voert eiser aan dat hij ten onrechte niet is gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar eerder ingenomen standpunten
5. De verwijzing van eiser naar eerder ingenomen standpunten kan op zichzelf niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Verweerder heeft in het bestreden besluit op het bezwaar gereageerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit onvoldoende is, kan de enkele verwijzing naar eerder ingenomen standpunten niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Heeft verweerder mogen toetsen aan het recht dat gold ten tijde van de aanvraag?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet eerder dan 10 november 2021 een aanvraag heeft kunnen indienen vanwege persoonlijk ervaren uitreisproblemen. Verweerder had met deze bijzondere omstandigheden rekening moeten houden en heeft dan ook ten onrechte aan het strengere beleid dat geldt vanaf 1 juli 2021 getoetst, aldus eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser van 10 november 2021 terecht, conform artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), getoetst heeft aan het recht dat op dat moment gold. Omdat artikel 3.48 van het Vb een algemeen verbindend voorschrift is, waar verweerder dus niet van mag afwijken, is toepassing van artikel 4:84 van de Awb niet aan de orde.
Is het beleid van verweerder redelijk?
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 3.42, eerste lid, onder e, van het Vb 2000 omdat hij zijn promotie heeft afgerond aan een onderwijsinstelling die niet, op het moment van zijn promotie, als top 200-onderwijsinstelling voorkwam in twee van de toepasselijke lijsten als bedoeld in artikel 3.23 VV [2] en B6/2.2. Vc. [3]
7.1.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat een plek in de top 100 van één lijst net zo zwaar moet tellen als een plek in de top 200 van twee van de lijsten zodat het beleid kennelijk onredelijk is. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat uit nader onderzoek is gebleken dat er grote verschillen zitten tussen de ranglijsten van de verscheidene uitgevers. Door noteringen in twee lijsten te eisen wil verweerder die discrepantie overbruggen. [4]
7.2.
Gelet op deze uitleg is de rechtbank van oordeel dat het beleid van verweerder op dit punt niet onredelijk is. Terecht wil verweerder er zeker van zijn dat de vreemdeling aan een kwalitatief goede onderwijsinstelling is gepromoveerd. Door twee noteringen - oftewel twee deskundigenoordelen - te eisen, voorziet verweerder zich van extra zekerheid. Het standpunt van eiser dat onvoldoende gewicht is toegekend aan zijn goede academische prestaties heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Immers, dat eiser een goede student is en met succes promotieonderzoek heeft afgerond aan de University of Malaya, wil niet zeggen dat die universiteit een onderwijsinstelling is die aan de kwaliteitsnormen van verweerder voldoet. Verweerder heeft daarom ook geen aanleiding hoeven zien om op grond van eisers prestaties af te wijken van de voorwaarde van twee top-200 noteringen.
7.3.
Tot slot heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de noteringen van de University of Malaya in ranglijsten van latere datum dan de datum van promotie terecht niet bij de beoordeling betrokken. Volgens artikel 3.42 van het Vb en B6/2.2 van de Vc is verweerder gehouden om de onderwijsinstelling te toetsen aan de top 200-lijsten op het moment van promotie. Volgens artikel 4:84 van de Awb kan hiervan slechts worden afgeweken als dat voor eiser gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. Bovendien heeft eiser niet aangetoond dat hij in de jaren na zijn promotie wel voldeed aan de criteria.
De hoorplicht
8. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gezien bovenstaande overwegingen en de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat verweerder af heeft kunnen zien van het horen van eiser in de bezwaarfase. Van schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Voorschrift Vreemdelingen 2000.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Kamerstukken II, 2020/21, 30573 nr. 183.