ECLI:NL:RBDHA:2023:9761
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake visum voor kort verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekster, een individu, had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke door de minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen op 12 mei 2023. Na het indienen van bezwaar heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat haar een visum voor kort verblijf zou worden verleend of zij als zodanig behandeld zou worden. Op 13 juni 2023 werd aan verzoekster een visum verstrekt, waarna zij op 16 juni 2023 haar verzoek om een voorlopige voorziening introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In zijn overwegingen heeft de voorzieningenrechter uiteengezet dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. De rechtbank heeft vastgesteld dat het visum aan verzoekster is verstrekt naar aanleiding van een nieuwe aanvraag en niet als gevolg van het verzoek om een voorlopige voorziening. Hierdoor was er geen aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten, en werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.