ECLI:NL:RBDHA:2023:9761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL23.15127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake visum voor kort verblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekster, een individu, had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke door de minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen op 12 mei 2023. Na het indienen van bezwaar heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat haar een visum voor kort verblijf zou worden verleend of zij als zodanig behandeld zou worden. Op 13 juni 2023 werd aan verzoekster een visum verstrekt, waarna zij op 16 juni 2023 haar verzoek om een voorlopige voorziening introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In zijn overwegingen heeft de voorzieningenrechter uiteengezet dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. De rechtbank heeft vastgesteld dat het visum aan verzoekster is verstrekt naar aanleiding van een nieuwe aanvraag en niet als gevolg van het verzoek om een voorlopige voorziening. Hierdoor was er geen aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten, en werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15127

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2023 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor afgifte van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder op te dragen om een visum voor kort verblijf aan verzoekster te verlenen, dan wel haar te behandelen als ware zij in het bezit van het visum. Daarnaast heeft verzoekster verzocht verweerder op te dragen spoedig op het bezwaar te beslissen.
Op 13 juni 2023 is aan verzoekster een visum voor kort verblijf verstrekt.
Op 16 juni 2023 heeft verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en daarbij verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster. Desgevraagd heeft verweerder op 28 juni 2023 op dat verzoek gereageerd.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. In zijn reactie op het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van de proceskosten stelt verweerder dat het visum kort verblijf is verstrekt vanwege een nieuwe aanvraag die door verzoekster is ingediend. Het is daarmee voldoende aannemelijk dat het door verzoekster ingediende verzoek om een voorlopige voorziening niet de aanleiding is geweest om aan haar het visum te verstrekken. Daarmee is niet gebleken dat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Het verzoek wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.