ECLI:NL:RBDHA:2023:9758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL23.12596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Onderzoek naar systeemfouten en interstatelijk vertrouwensbeginsel in de zaak van een Turkse asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 juni 2023, wordt de asielaanvraag van een Turkse eiser behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 9 juni 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de claim dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat het terugnameverzoek aan Kroatië te laat was gedaan, zorgvuldig overwogen. Eiser voerde aan dat er systeemfouten in de asielprocedure in Kroatië zijn en dat hij risico loopt op pushbacks. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Kroatië en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de overdracht van eiser aan Kroatië zal leiden tot een schending van zijn rechten. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12596

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Koç. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 30 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. De Kroatische autoriteiten hebben dit verzoek op 13 januari 2023 aanvaard.
Zorgvuldigheid procedure
2. Eiser voert allereerst aan dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest omdat verweerder een voornemen heeft uitgebracht zonder de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor af te wachten. De rechtbank volgt dat niet. Uit artikel 3:109c van de Vw en paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat het rapport van het aanmeldgehoor uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend wordt gemaakt aan de vreemdeling. De vreemdeling kan eventuele correcties en aanvulling op het rapport van het Dublingehoor gelijk met zijn zienswijze op het voornemen indienen. Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiser hiervoor voldoende tijd is gegund en verweerder heeft er terecht op gewezen dat eisers zienswijze en zijn aanvullingen en correcties zijn betrokken bij de totstandkoming van het bestreden besluit.
Termijn voor verzoek tot terugname
3. Eiser voert verder aan dat het terugnameverzoek aan Kroatië te laat is gedaan en dat Nederland om die reden verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. Hij gaat er daarbij van uit dat de termijn voor het doen van het terugnameverzoek is aangevangen met de ondertekening van de asielaanvraag in Nederland op 30 oktober 2022. Verweerder stelt zich echter terecht op het standpunt dat de Dublinprocedure is aangevangen op het moment waarop het aanvraagformulier M35-H is ondertekend en er dus formeel sprake is van een asielaanvraag zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening, namelijk op 30 oktober 2022. [2] Overeenkomstig artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de Dublinverordening heeft Nederland vervolgens binnen twee maanden een verzoek om terugname bij Kroatië ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.
Onderzoek naar systeemfouten
4. Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening bevat een regeling voor de situatie waarin het niet mogelijk is om een vreemdeling over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat vanwege het bestaan van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen aldaar. Eiser voert aan dat niet kan worden uitgegaan van de Nederlandse vertaling van deze bepaling omdat daarin met de passage ‘ernstig moet worden gevreesd’ een strengere maatstaf wordt gehanteerd voor het aannemen van systeemfouten dan volgt uit andere taalversies. Uit het Jawo-arrest, [3] waarin artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening wordt aangemerkt als een codificatie van rechtspraak over artikel 4 van het Handvest, [4] volgt echter dat er pas aanleiding is om af te zien van een overdracht aan een andere lidstaat als in die lidstaat sprake is van tekortkomingen die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder heeft beoordeeld of die situatie zich in het geval van eiser voordoet. Het bestreden besluit getuigt in zoverre dan ook van een juiste toepassing van de Dublinverordening. De rechtbank zal daarom niet ingaan op de betekenis van mogelijke verschillen tussen de diverse taalversies van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, maar beoordelen of verweerder terecht heeft geoordeeld dat hij er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mocht gaan dat eiser in Kroatië niet terecht zal komen in omstandigheden die een schending van artikel 4 van het Handvest opleveren.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of in het geval van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 13 april 2022 geoordeeld dat verweerder nader onderzoek moest doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië en het mogelijke risico dat zij worden geconfronteerd met pushbacks. Eiser meent dat het hierna door verweerder uitgevoerde onderzoek onvoldoende is geweest. Hij wijst erop dat uit landeninformatie over Kroatië naar voren komt dat er nog altijd sprake is van pushbacks, niet alleen aan de grens, maar ook verder in het binnenland. Dat de Kroatische autoriteiten in reactie op vragen van verweerder hebben verzekerd dat de rechten van Dublinclaimanten worden gerespecteerd, is volgens eiser daarom van onvoldoende betekenis. Daarnaast blijkt uit het recente AIDA rapport [5] over Kroatië dat de asielaanvragen van terugkeerders van wie de aanvraag is ingetrokken of afgewezen, wordt beoordeeld als een opvolgende aanvraag. Als gevolg van de dan geldende zwaardere bewijslast voor eiser is er een reëel risico op refoulement. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 juni 2023. [6]
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Dublinclaimanten in Kroatië geen gevaar lopen om zonder adequate asielprocedure te worden teruggestuurd naar een derde land. Hij verwijst hiervoor in het bestreden besluit naar de brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer en de beslisnota bij deze Kamerbrief. [7] In beroep heeft verweerder een door hem van de Kroatische ‘Deputy Prime Minister and Minister’ ontvangen brief van 15 november 2022 overgelegd.
7. Bij wijze van rechtsvermoeden wordt aangenomen dat de lidstaten van de Europese Unie de jegens asielzoekers in acht te nemen Unierechtelijke en internationale verplichtingen naleven. Het is aan de vreemdeling die stelt dat de lidstaat waaraan hij wordt overgedragen zich hier niet aan houdt, om dit aannemelijk te maken. Als hij dit met objectieve informatie weet te onderbouwen, is het weer aan de staatssecretaris om te motiveren dat hij nog altijd van het genoemde rechtsvermoeden mag uitgaan.
8. Eiser heeft informatie overgelegd waaruit blijkt dat vreemdelingen die illegaal de Kroatische grens overschrijden in sommige gevallen naar een derde land worden teruggestuurd zonder dat zij een verzoek om internationale bescherming hebben kunnen indienen en de asielprocedure kunnen doorlopen. Uit deze informatie blijkt niet dat dit ook Dublinclaimanten betreft. Verweerder heeft met zijn verzoek om inlichtingen aan de Kroatische autoriteiten invulling gegeven aan zijn verplichting om de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Kroatië nader te onderzoeken. De Kroatische autoriteiten hebben in reactie hierop van 15 november 2022 schriftelijk bevestigd dat Dublinclaimanten zonder uitzondering opnieuw worden toegelaten tot de asielprocedure in Kroatië en dat hun grondrechten worden gerespecteerd. Nu er daarnaast geen concrete aanwijzingen zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië worden geconfronteerd met pushbacks, is in zoverre dan ook niet aannemelijk geworden dat overdracht van eiser aan Kroatië zal leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest. Anders dan is geoordeeld in de door eiser genoemde uitspraak van de zittingsplaats Amsterdam ziet de rechtbank geen grond om onder deze omstandigheden een nadere onderzoeksverplichting voor verweerder aan te nemen.
9. Voor zover eiser heeft verklaard dat hij eerder in Kroatië slachtoffer is geweest van pushbacks, geldt dat hij na een overdracht niet in een vergelijkbare positie zal verkeren. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij tijdens zijn eerdere verblijf in Kroatië aan de autoriteiten aldaar kenbaar heeft gemaakt dat hij geen asiel wilde aanvragen. Gelet hierop staat dan ook niet vast dat hij daadwerkelijk te maken heeft gehad met een illegale pushback. Voor zover eiser stelt dat hij in Kroatië niet voldoende is geïnformeerd over zijn rechtspositie, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat dat een bijzonder zwaarwegende tekortkoming oplevert zoals bedoeld in het Jawo-arrest. Daarbij is van belang dat eiser geacht wordt te kunnen klagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Conclusie
10. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:130), van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:446), van 24 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1833), en van 6 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:3895).
3.Hof van Justitie van de Europese Unie 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
4.Handvest van de gronderechten van de Europese Unie.
5.Asylum Information Database.
7.Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer d.d. 20 januari 2023, Kamerstukken II, 19637, nr. 3061.