Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 30 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordeningis vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. De Kroatische autoriteiten hebben dit verzoek op 13 januari 2023 aanvaard.
2. Eiser voert allereerst aan dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest omdat verweerder een voornemen heeft uitgebracht zonder de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor af te wachten. De rechtbank volgt dat niet. Uit artikel 3:109c van de Vw en paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat het rapport van het aanmeldgehoor uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend wordt gemaakt aan de vreemdeling. De vreemdeling kan eventuele correcties en aanvulling op het rapport van het Dublingehoor gelijk met zijn zienswijze op het voornemen indienen. Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiser hiervoor voldoende tijd is gegund en verweerder heeft er terecht op gewezen dat eisers zienswijze en zijn aanvullingen en correcties zijn betrokken bij de totstandkoming van het bestreden besluit.
Termijn voor verzoek tot terugname
3. Eiser voert verder aan dat het terugnameverzoek aan Kroatië te laat is gedaan en dat Nederland om die reden verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. Hij gaat er daarbij van uit dat de termijn voor het doen van het terugnameverzoek is aangevangen met de ondertekening van de asielaanvraag in Nederland op 30 oktober 2022. Verweerder stelt zich echter terecht op het standpunt dat de Dublinprocedure is aangevangen op het moment waarop het aanvraagformulier M35-H is ondertekend en er dus formeel sprake is van een asielaanvraag zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening, namelijk op 30 oktober 2022.Overeenkomstig artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de Dublinverordening heeft Nederland vervolgens binnen twee maanden een verzoek om terugname bij Kroatië ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.
Onderzoek naar systeemfouten
4. Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening bevat een regeling voor de situatie waarin het niet mogelijk is om een vreemdeling over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat vanwege het bestaan van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen aldaar. Eiser voert aan dat niet kan worden uitgegaan van de Nederlandse vertaling van deze bepaling omdat daarin met de passage ‘ernstig moet worden gevreesd’ een strengere maatstaf wordt gehanteerd voor het aannemen van systeemfouten dan volgt uit andere taalversies. Uit het Jawo-arrest,waarin artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening wordt aangemerkt als een codificatie van rechtspraak over artikel 4 van het Handvest,volgt echter dat er pas aanleiding is om af te zien van een overdracht aan een andere lidstaat als in die lidstaat sprake is van tekortkomingen die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder heeft beoordeeld of die situatie zich in het geval van eiser voordoet. Het bestreden besluit getuigt in zoverre dan ook van een juiste toepassing van de Dublinverordening. De rechtbank zal daarom niet ingaan op de betekenis van mogelijke verschillen tussen de diverse taalversies van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, maar beoordelen of verweerder terecht heeft geoordeeld dat hij er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mocht gaan dat eiser in Kroatië niet terecht zal komen in omstandigheden die een schending van artikel 4 van het Handvest opleveren.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of in het geval van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 13 april 2022 geoordeeld dat verweerder nader onderzoek moest doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië en het mogelijke risico dat zij worden geconfronteerd met pushbacks. Eiser meent dat het hierna door verweerder uitgevoerde onderzoek onvoldoende is geweest. Hij wijst erop dat uit landeninformatie over Kroatië naar voren komt dat er nog altijd sprake is van pushbacks, niet alleen aan de grens, maar ook verder in het binnenland. Dat de Kroatische autoriteiten in reactie op vragen van verweerder hebben verzekerd dat de rechten van Dublinclaimanten worden gerespecteerd, is volgens eiser daarom van onvoldoende betekenis. Daarnaast blijkt uit het recente AIDA rapportover Kroatië dat de asielaanvragen van terugkeerders van wie de aanvraag is ingetrokken of afgewezen, wordt beoordeeld als een opvolgende aanvraag. Als gevolg van de dan geldende zwaardere bewijslast voor eiser is er een reëel risico op refoulement. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 juni 2023.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Dublinclaimanten in Kroatië geen gevaar lopen om zonder adequate asielprocedure te worden teruggestuurd naar een derde land. Hij verwijst hiervoor in het bestreden besluit naar de brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer en de beslisnota bij deze Kamerbrief.In beroep heeft verweerder een door hem van de Kroatische ‘Deputy Prime Minister and Minister’ ontvangen brief van 15 november 2022 overgelegd.
7. Bij wijze van rechtsvermoeden wordt aangenomen dat de lidstaten van de Europese Unie de jegens asielzoekers in acht te nemen Unierechtelijke en internationale verplichtingen naleven. Het is aan de vreemdeling die stelt dat de lidstaat waaraan hij wordt overgedragen zich hier niet aan houdt, om dit aannemelijk te maken. Als hij dit met objectieve informatie weet te onderbouwen, is het weer aan de staatssecretaris om te motiveren dat hij nog altijd van het genoemde rechtsvermoeden mag uitgaan.
8. Eiser heeft informatie overgelegd waaruit blijkt dat vreemdelingen die illegaal de Kroatische grens overschrijden in sommige gevallen naar een derde land worden teruggestuurd zonder dat zij een verzoek om internationale bescherming hebben kunnen indienen en de asielprocedure kunnen doorlopen. Uit deze informatie blijkt niet dat dit ook Dublinclaimanten betreft. Verweerder heeft met zijn verzoek om inlichtingen aan de Kroatische autoriteiten invulling gegeven aan zijn verplichting om de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Kroatië nader te onderzoeken. De Kroatische autoriteiten hebben in reactie hierop van 15 november 2022 schriftelijk bevestigd dat Dublinclaimanten zonder uitzondering opnieuw worden toegelaten tot de asielprocedure in Kroatië en dat hun grondrechten worden gerespecteerd. Nu er daarnaast geen concrete aanwijzingen zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië worden geconfronteerd met pushbacks, is in zoverre dan ook niet aannemelijk geworden dat overdracht van eiser aan Kroatië zal leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest. Anders dan is geoordeeld in de door eiser genoemde uitspraak van de zittingsplaats Amsterdam ziet de rechtbank geen grond om onder deze omstandigheden een nadere onderzoeksverplichting voor verweerder aan te nemen.
9. Voor zover eiser heeft verklaard dat hij eerder in Kroatië slachtoffer is geweest van pushbacks, geldt dat hij na een overdracht niet in een vergelijkbare positie zal verkeren. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij tijdens zijn eerdere verblijf in Kroatië aan de autoriteiten aldaar kenbaar heeft gemaakt dat hij geen asiel wilde aanvragen. Gelet hierop staat dan ook niet vast dat hij daadwerkelijk te maken heeft gehad met een illegale pushback. Voor zover eiser stelt dat hij in Kroatië niet voldoende is geïnformeerd over zijn rechtspositie, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat dat een bijzonder zwaarwegende tekortkoming oplevert zoals bedoeld in het Jawo-arrest. Daarbij is van belang dat eiser geacht wordt te kunnen klagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
10. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.