ECLI:NL:RBDHA:2023:9724
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft verzoekster, een Iraanse nationaliteit hebbende, op 22 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een periode van stilzwijgen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft verzoekster op 30 juni 2022 de verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft zij op 29 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 15 december 2022 heeft de verweerder de aanvraag van verzoekster alsnog ingewilligd, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster, heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen. De kosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast, gezien het feit dat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster, tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens is met deze uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending.