ECLI:NL:RBDHA:2023:9707
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake aanvraag van een Soedanese vreemdeling
In deze zaak heeft verzoeker, een Soedanese vreemdeling, op 3 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 22 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 19 december 2022 de aanvraag ingewilligd. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 418,50.
De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten is kennelijk gegrond en wordt toegewezen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Verzoeker is vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht, waardoor verweerder niet verplicht is het griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt en verzoeker geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.