In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag, ingediend op 22 juli 2021. De Staatssecretaris heeft op 26 juli 2022 alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de Staatssecretaris inmiddels heeft beslist op de aanvraag, waardoor het beroep zijn doel heeft verloren. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.
Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en om veroordeling van de Staatssecretaris in de proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht betreffende dwangsommen niet van toepassing zijn op asielaanvragen. Hierdoor is het verzoek om een bestuurlijke dwangsom ongegrond verklaard.
Wat betreft de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 2 mei 2023.