ECLI:NL:RBDHA:2023:9703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL22.16368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag, ingediend op 22 juli 2021. De Staatssecretaris heeft op 26 juli 2022 alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de Staatssecretaris inmiddels heeft beslist op de aanvraag, waardoor het beroep zijn doel heeft verloren. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.

Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en om veroordeling van de Staatssecretaris in de proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht betreffende dwangsommen niet van toepassing zijn op asielaanvragen. Hierdoor is het verzoek om een bestuurlijke dwangsom ongegrond verklaard.

Wat betreft de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 2 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.16368
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.H. Yabasun), en
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn asielaanvraag van 22 juli 2021 (de aanvraag).
Op 26 juli 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Het beroep van eiser wordt geacht mede gericht te zijn tegen het inwilligende besluit.
Eiser wil nu nog dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en dat zij overgaat tot veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eiser heeft gedaan. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eiser wilde en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Omdat eiser het beroep niet heeft ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank zal geen uitspraak doen over de vraag of eiser gelijk had met zijn beroep. Dit is om de volgende reden. Eiser wilde met zijn beroep bereiken dat verweerder zou beslissen op zijn aanvraag. Omdat verweerder inmiddels heeft beslist, heeft het beroep van eiser geen zin meer. Eiser heeft daarom geen belang meer bij
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
zijn oorspronkelijke beroep (geen procesbelang).
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
4. Eiser wil dat de rechtbank de hoogte van de verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
5. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb (die deel uitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 20222 is geoordeeld dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd. Het beroep dat is gericht tegen het alsnog genomen besluit is daarom ongegrond.
Proceskostenveroordeling
6. Over de vergoeding van de proceskosten die eiser vraagt, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, nu het besluit van 27 juli 2022 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eiser. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht).
7. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van eiser en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van eiser te betalen.
8. De rechtbank stelt de proceskosten van eiser die verweerder moet betalen vast op
€ 418,50. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van W. van Brakel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.