ECLI:NL:RBDHA:2023:9699
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na besluit op bezwaar
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag op 8 maart 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Na het indienen van het bezwaar heeft de staatssecretaris op 12 mei 2022 een besluit genomen op het bezwaar. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat, op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig en was de termijn voor het instellen van beroep inmiddels verstreken.
Hierdoor kon de voorzieningenrechter geen toepassing geven aan artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb, dat de mogelijkheid biedt om een verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar aan te merken als een verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.