ECLI:NL:RBDHA:2023:9687
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsdocument EU/EER
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. van Bremen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER met als doel verblijf als verzorgende ouder van een Nederlands kind. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.R. Freijsen, afgewezen. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat de zitting plaatsvond, verklaarde de Staatssecretaris het bezwaar ongegrond. Verzoeker stelde beroep in tegen dit besluit, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd behandeld in het kader van het lopende beroep. Tijdens de zitting op 1 juni 2023 was verzoeker aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat verzoeker om vrijstelling van griffierecht had verzocht, wat werd toegewezen op basis van de verstrekte gegevens. Echter, omdat er op dezelfde dag een uitspraak was gedaan in de aanverwante zaak NL23.3772, was een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 juni 2023, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.