ECLI:NL:RBDHA:2023:9682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
NL23.3669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening visum kort verblijf wegens gebrek aan spoedeisend belang en evident onrechtmatig besluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 november 2022, waarin zijn aanvraag voor een visum kort verblijf was afgewezen. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hem binnen vier weken een visum zou worden verleend, op straffe van een dwangsom.

Tijdens de zitting op 16 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoeker en verweerder gehoord. Verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had, omdat hij fysiek aanwezig moest zijn in Nederland om juridisch erkend te worden als het kind van de referent. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet voldoende had onderbouwd waarom er sprake was van onverwijlde spoed. De gemachtigde van verzoeker had weliswaar gesteld dat de geldigheidsduur van de benodigde documenten zou verstrijken, maar deze stelling was niet onderbouwd.

Daarnaast overwoog de voorzieningenrechter dat, om de gevraagde voorlopige voorziening te kunnen treffen, er sprake moest zijn van een evident onrechtmatig besluit. Dit houdt in dat er ernstige twijfels moeten zijn over de rechtmatigheid van het besluit van de verweerder. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van evidente onrechtmatigheid, aangezien de verweerder in redelijkheid had kunnen stellen dat de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond en dat de terugkeer naar Egypte niet was gewaarborgd. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3669

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een visum kort verblijf afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, bestaande uit het aan verweerder gelasten om binnen 4 weken een visum kort verblijf aan verzoeker te verlenen, op straffe van een dwangsom.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook de referent, de heer [naam], is verschenen.

Overwegingen

Is er een spoedeisend belang?
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter eerst na, of onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Verzoeker stelt een spoedeisend belang te hebben, omdat hij fysiek aanwezig dient te zijn in Nederland om door referent juridisch als zijn kind erkend te kunnen worden. Met verweerder stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker niet concreet heeft gemaakt waarin de onverwijlde spoed bij het inreizen vanwege de erkenningsprocedure gelegen is. Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoeker desgevraagd gesteld, dat de geldigheidsduur van de vereiste en reeds door verzoeker overgelegde documenten voor deze erkenning zal verlopen, voordat op het bezwaar zal zijn beslist. Deze stelling is echter in het geheel niet onderbouwd. Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.

Is er sprake van een evident onrechtmatig besluit?

2. Nu verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met ‘evident onrechtmatig’ wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter dat niet bindend is voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is van dergelijke evidente onrechtmatigheid in dit geval geen sprake. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en het verweerschrift in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en dat de tijdige terugkeer van verzoeker naar Egypte onvoldoende is gewaarborgd. Verzoeker heeft de toepassing van deze afwijzingsgronden voor het gevraagde visum, onvoldoende onderbouwd weersproken.
Wat is de conclusie?
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.