ECLI:NL:RBDHA:2023:9643

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
636404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een gezamenlijke woning na beëindiging van een affectieve relatie met financiële afwikkeling

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023, gaat het om de verdeling van een gezamenlijke woning na het beëindigen van een affectieve relatie tussen partijen, aangeduid als de man en de vrouw. De partijen hebben van oktober 2016 tot april 2022 samengewoond en gezamenlijk een woning gekocht in augustus 2020. De vrouw heeft na het verlaten van de woning door de man de hypotheeklasten volledig gedragen. Beide partijen willen de woning verdelen, maar zijn het niet eens over de financiële afwikkeling.

De man vordert dat de vrouw medewerking verleent aan de verkoop van de woning en dat de overwaarde gelijkelijk wordt verdeeld. De vrouw verzet zich hiertegen en wil de woning aan zichzelf toebedelen, waarbij zij de man ontslaat van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een regresvordering heeft op de man voor de door haar betaalde hypotheeklasten en verbouwingskosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over onverschuldigde betalingen en dat de vrouw recht heeft op een vergoeding voor de door haar gemaakte verbouwingskosten.

De rechtbank heeft uiteindelijk bepaald dat de woning aan de vrouw kan worden toebedeeld, mits zij binnen drie maanden de financiering rond krijgt. Indien dit niet lukt, zal de woning verkocht worden aan een derde. De rechtbank heeft ook de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/636404 / HA ZA 22-855
Vonnis van 28 juni 2023
in de zaak van
[eiser], te [plaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. A. Ramsaroep te Den Haag,
tegen
[gedaagde], te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie
advocaat: mr. M.J. Boers te 's-Gravenzande.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 september 2022;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 1 tot en met 8;
- het tussenvonnis van 22 februari 2023, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
- het B16-formulier van 3 mei 2023, met producties 6 tot en met 18, namens de vrouw;
- het B16-formulier van 7 mei 2023, met producties 9 tot en met 11, namens de man;
- het B16-formulier van 8 mei 2023, met productie 19, namens de vrouw;
- de mondelinge behandeling van 17 mei 2023, waarbij partijen en hun advocaten aanwezig waren, zij hun standpunten verder hebben toegelicht, en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op 28 juni 2023.

2.Waar gaat het om?

2.1
Partijen hebben van oktober 2016 tot 1 april 2022 een affectieve relatie gehad en met elkaar samengewoond. Tot oktober 2020 hebben partijen samengewoond in de woning van de vrouw aan de [adres 1] te [plaats 1].
2.2
In augustus 2020 hebben partijen gezamenlijk de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] (hierna: de woning) gekocht voor een koopsom van € 340.000,00. Ter financiering van deze woning hebben partijen samen een hypothecaire geldlening afgesloten ter hoogte van € 351.949,00. De vrouw heeft kort na het afsluiten van deze hypothecaire geldlening, daarop een bedrag van € 62.010,95 afgelost. Ook betaalde zij de verbouwing van de woning.
2.3
Per 1 april 2022 heeft de man de woning verlaten. De vrouw is, samen met haar vier kinderen, in de woning blijven wonen en heeft vanaf 1 april 2022 de volledige hypotheeklast en alle overige aan de woning verbonden lasten voor haar rekening genomen.
2.4
Beide partijen willen dat de woning wordt verdeeld. De vrouw wil de mogelijkheid krijgen om te onderzoeken of zijzelf de woning, eventueel samen met haar zus, kan kopen. Omdat de man op zijn beurt wil worden uitgekocht, hebben partijen ter zitting de afspraken gemaakt, zoals hierna onder 4 wordt beschreven. Over de financiële afwikkeling van de verdeling en de vraag over welke posten daarbij moeten worden betrokken zijn partijen het niet eens geworden. Daarover beslist de rechtbank onder 4.

3.Het geschil

in conventie
3.1
De man vordert - samengevat - dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gezamenlijke woning wordt vastgesteld, waarbij de vrouw wordt veroordeeld tot volledige medewerking aan de verkoop en de levering van het onroerend goed aan een derde, met de bepaling dat de overwaarde (verkoopprijs -/- hypotheek en kosten makelaar) door partijen gelijkelijk dient te worden verdeeld.
3.2
Omdat de relatie tussen partijen definitief voorbij is, wil de man een einde maken aan de onverdeeldheid van de gemeenschappelijke woning (artikel 3:178 lid 1 BW). Hij merkt daarbij op dat de vrouw heeft laten weten de woning over te willen nemen, maar dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de waarde van de woning en het aan de man te betalen bedrag wegens overbedeling van de vrouw.
3.3
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen. Zij wil dat de woning aan haar wordt toebedeeld, waarbij de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en er een vergoeding wegens overbedeling wordt betaald. Bij de bepaling van die overbedeling dient volgens haar rekening te worden gehouden met de door haar gedane aflossing op de hypothecaire lening van € 62.010,95, met de verbouwingskosten van € 30.870,91 die de zij voor haar rekening nam en met de helft van de door haar sinds 1 april 2022 gedane maandelijkse aflossingen op de gezamenlijke hypothecaire lening. De na aftrek daarvan resterende over- of onderwaarde dient, volgens de vrouw, door partijen bij helft te worden gedeeld, respectievelijk te worden bijgedragen. Zij verzoekt de rechtbank tot slot de proceskosten te compenseren.
In reconventie
3.4
In reconventie vordert de vrouw – samengevat – dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gezamenlijke woning wordt vastgesteld, waarbij de man wordt bevolen medewerking te verlenen aan de toedeling van de woning aan de vrouw en de vrouw aan de man een bedrag wegens overbedeling doet toekomen. Als het de vrouw niet lukt om de overname te financieren en realiseren, wil zij dat partijen worden bevolen medewerking te verlenen om tot verkoop en levering van de woning over te gaan. Verder wil de vrouw dat de man wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 46.440,94 (50% van de aflossing en van de verbouwingskosten) aan de vrouw ter zake van vergoedingsrechten en dat de man wordt veroordeeld tot betaling van de helft van de door de vrouw betaalde hypotheekaflossingen vanaf 1 april 2022 tot de datum van overdracht van de woning aan de vrouw of aan een derde.
3.5
De man voert op zijn beurt verweer. Hij voert aan in de periode vanaf oktober 2017 tot en met oktober 2020 ongeveer € 25.000 betaald te hebben aan de vrouw voor de hypotheekaflossingen van haar eigen woning. Deze betalingen deed hij, zoals tussen partijen afgesproken, via de bank met de omschrijving “huur”. Daarnaast betaalde de man diverse bedragen aan de vrouw voor het gezin en het huishouden, soms onder andere omschrijvingen, zoals “lenen”. Verder betaalde hij de vrouw onverschuldigd een bedrag van € 2.500 in verband met een door hem van de Belastingdienst teruggekregen bedrag. Ook betaalde de man zelf boodschappen voor het gezin, benzine voor de auto enzovoort. Hij concludeert tot afwijzing van de reconventionele vorderingen van de vrouw, met veroordeling van haar in de kosten van deze procedure.
3.6
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Afspraken tussen partijen
4.1
Ter zitting hebben partijen de volgende afspraken gemaakt:
De man doet de vrouw een lijst toekomen met drie namen van makelaars/taxateurs, waaruit de vrouw de makelaar/taxateur van haar keuze (hierna: de makelaar) aanwijst.
Partijen laten de woning taxeren door de makelaar tegen de door de rechtbank vast te stellen peildatum.
De vrouw wordt in de gelegenheid gesteld de woning tegen de getaxeerde waarde van de man over te nemen. Zij krijgt vanaf de datum van het vonnis drie maanden de tijd om hiervoor de financiering rond te krijgen.
Als de vrouw de financiering niet rond kan krijgen, zullen partijen gezamenlijk opdracht verstrekken aan de makelaar om de woning te verkopen. De makelaar zal partijen, zo nodig, bindend adviseren over de vraag- en laatprijs.
De kosten van de makelaar worden door partijen elk voor de helft gedragen.
4.2
Partijen wensen op dit moment alleen nog het oordeel van de rechtbank over de financiële afwikkeling van de verdeling en de daarbij te betrekken posten. In dat verband stelt de rechtbank voorop dat partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, eigenaar zijn van de woning. Tussen partijen bestaat zodoende een eenvoudige gemeenschap. Dit betekent dat iedere deelgenoot overeenkomstig zijn aandeel in de woning moet bijdragen in de kosten daarvan.
Aflossing op de hypothecaire geldlening van € 62.010,95
4.4
De vrouw stelt dat zij, kort nadat partijen de hypothecaire geldlening zijn aangegaan voor de gezamenlijke woning, vanuit de verkoopopbrengst van haar eigen woning een bedrag van € 62.010,95 heeft afgelost op deze geldlening. Volgens haar moet dit bedrag in mindering worden gebracht op de overwaarde van de woning voordat deze wordt verdeeld. En anders leidt dit volgens haar tot een vergoedingsrecht van haar op de man van
€ 31.005,48. De man betwist deze stellingen van de vrouw. De overwaarde was volgens hem van partijen samen of het bedrag moet worden beschouwd als een gift van de vrouw. Subsidiair stelt de man dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw voor de betalingen die hij vanaf 2017 tot en met de verkoop van de woning aan de [adres 1] heeft gedaan ter aflossing van de hypotheek op die woning van totaal ongeveer € 25.000. Daarnaast dient de vrouw, volgens de man, een bedrag van € 2.500 als onverschuldigd betaald aan hem terug te betalen.
4.5
Tussen partijen staat vast dat het bedrag van € 62.010,95 afkomstig is van de overwaarde van de eigen woning van de vrouw. Vaststaat daarnaast dat dit bedrag door de vrouw is afgelost op de gezamenlijke hypothecaire geldlening. De woning aan de [adres 1] was eigendom van de vrouw. Dat betekent dat de eventuele waardestijging van die woning en/of de eventuele vermogensopbouw toekomt aan de vrouw. De man stelt echter dat partijen stilzwijgend overeenkwamen dat die overwaarde van partijen gezamenlijk was, omdat partijen, sinds zij samenwoonden alles samen deelden. Zo maakte de man maandelijks een bedrag van € 400 over op de bankrekening van de vrouw voor de hypotheeklasten (in totaal zo’n € 25.000) en betaalde hij daarnaast maandelijks een bedrag van ongeveer € 400 contant als bijdrage in het huishouden en de verzorging/opvoeding van hun zoon.
4.6
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat de man heeft bijgedragen in haar hypotheeklasten. Partijen sloten een huurovereenkomst (productie 13 van de vrouw), op grond waarvan de man betalingen deed. Voor het overige was sprake van een bijdrage in de huishouding en in de verzorging/opvoeding van hun zoontje. Van een afspraak tussen partijen dat de overwaarde van haar woning van partijen samen was, was volgens de vrouw uitdrukkelijk geen sprake. Het is steeds haar bedoeling geweest om een samenlevingscontract op te laten stellen om afspraken tussen de partners schriftelijk vast te leggen. Ondanks pogingen van de vrouw daartoe, is het haar niet gelukt om de man over te halen daarvoor een afspraak bij de notaris te maken, aldus nog steeds de vrouw.
4.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er tussen partijen een stilzwijgende afspraak bestond over de overwaarde van de woning van de vrouw. Van de daarvoor benodigde wilsovereenstemming is de rechtbank niet gebleken. Daarvoor is in ieder geval niet genoeg dat door de man is bijgedragen in de kosten van de huishouding. De stelling dat sprake zou zijn van een gift heeft de man in het geheel niet onderbouwd, zodat die stelling eveneens wordt gepasseerd.
4.8
De man beroept zich ook nog op de redelijkheid en billijkheid. Het eigendomsrecht is echter een wezenlijk recht, dat niet snel met een beroep op de redelijkheid en billijkheid aangetast kan worden. Waarom de redelijkheid en billijkheid in dit geval tot de conclusie moeten leiden dat de overwaarde van de woning van de vrouw aan partijen gezamenlijk toebehoort, heeft de man niet duidelijk gemaakt. Ook hiervoor is het niet genoeg dat door de man is bijgedragen in de kosten van de huishouding. Het beroep op de redelijkheid en billijkheid wordt daarom gepasseerd.
Zoals onder 4.3 is overwogen moeten beiden deelgenoten overeenkomstig hun aandeel bijdragen in de kosten van de woning. Vast staat dat de vrouw € 62.010,95 uit eigen middelen € 62.010,95 heeft afgelost en zodoende meer heeft bijgedragen dan de man. In beginsel heeft de vrouw dus een vorderingsrecht op de man ter hoogte van de helft hiervan.
Onverschuldigde betalingen door de man?
4.9
Volgens de man heeft hij onverschuldigd bijgedragen in de kosten van de huishouding, zodat de daarmee gemoeid zijnde bedragen in mindering moeten strekken op voornoemde (regres)vordering van de vrouw. Ter zitting heeft de man echter toegelicht dat partijen afspraken dat zij deze kosten gezamenlijk zouden dragen. Dat is kennelijk tussen partijen overeengekomen, zodat alleen daarom al geen sprake is van onverschuldigde betaling, en ook niet van ongerechtvaardigde verrijking.
4.1
De man stelt verder nog onverschuldigd een bedrag van € 2.500 te hebben betaald aan de vrouw. Het gaat om een bedrag dat de man terugkreeg van de Belastingdienst en waarvan de vrouw stelde dat dit haar Combinatiekorting was, die de man aan haar diende te betalen. Ter zitting heeft de man bevestigd dat de teruggave van de Belastingdienst zag op de Combinatiekorting. Hij heeft toegelicht dat in de teruggave ook aan hem toekomende kortingen, in verband met zijn salaris en de hypotheekrenteaftrek, zijn opgenomen. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat het ging om de Combinatiekorting voor haar vier kinderen voor een bedrag van € 2.444,00, die automatisch aan de partner met het laagste inkomen wordt toegekend. In dit geval, waarin partijen fiscaal partners waren, aan de man. Volgens de vrouw zijn partijen overeengekomen dat de man dit bedrag aan haar zou overmaken.
4.11
Ter zitting is enige verwarring ontstaan over de vraag waarop het bedrag van
€ 2.500 nu precies ziet. Daarnaar gevraagd heeft mr. Ramsaroep kenbaar gemaakt dat deze post ziet op alinea 5 van de conclusie van antwoord in reconventie. Die alinea ziet op de gestelde onverschuldigde betaling ter zake van Combinatiekorting.
4.12
De rechtbank overweegt dat partijen het er kennelijk over eens waren dat dit bedrag aan de vrouw toekwam en dat de man dit bedrag zonder protest aan de vrouw overmaakte. De rechtbank leidt hieruit af dat de overmaking werd verricht in verband met een tussen partijen gemaakte afspraak, zodat die betaling niet onverschuldigd is gedaan. Dit verweer van de man wordt daarom gepasseerd.
4.13
De man heeft verder nog aangevoerd dat de vrouw voor de overdrachtskosten en de kosten notaris belastingaftrek heeft gehad en dat de bedragen die de vrouw terugontvangen heeft van de Belastingdienst in mindering moeten worden gebracht op haar (regres)vordering. Ter zitting heeft de vrouw verwezen naar haar, bij productie 15 overgelegde, belastingaangifte van 2020. Er is, volgens de vrouw, sprake van een nul-aangifte, zodat van een belastingteruggave geen sprake is. Die stelling is onweersproken gebleven, zodat de rechtbank aan het verweer van de man voorbij gaat.
De door de vrouw gemaakte verbouwingskosten van € 30.870,91
4.14
De vrouw stelt de verbouwing van de woning uit haar privévermogen te hebben betaald. Zij is van mening dat ook die kosten eerst in mindering moeten worden gebracht op de overwaarde van de gezamenlijke woning, voordat wordt verdeeld. Ter zitting heeft zij toegelicht dat de verbouwing bestond uit het laten aanbouwen van een serre, waardoor de oppervlakte van de woning van 132 naar 150 m2 is gegaan. De woning is verder van een vijf-kamer woning naar een zes-kamer woning gegaan, doordat er een ruimte is gesplitst. Er is een extra dakraam (dakkapel) geplaatst, en het toilet en de badkamer zijn vervangen. De taxateur die zij daarover vorig jaar raadpleegde vertelde haar dat die werkzaamheden allemaal bijdragen aan de waarde van de woning, aldus nog steeds de vrouw. Onder verwijzing naar de door haar bij productie 11 overgelegde afdrukken van Whatsapp-berichten van de man aan zijn moeder en zijn zus heeft de vrouw erop gewezen dat de man ermee bekend was dat de vrouw ongeveer € 40.000 investeerde in de verbouwing. In deze procedure maakt zij aanspraak op € 30.870,91, het bedrag waarvoor zij een onderbouwing kan geven. Voor het overige beschikt zij niet (meer) over de facturen.
4.15
Ter zitting heeft de man toegelicht dat hij nimmer toestemming zou hebben gegeven voor de werkzaamheden, als hij daaraan voor de helft had moeten meebetalen. Hij heeft weliswaar meegeholpen, als partner, met het maken van keuzes, maar dat betekent volgens hem niet dat hij uitdrukkelijk zijn toestemming heeft gegeven, en ook niet dat hij verantwoordelijk is voor die kosten. De man voelde geen enkele noodzaak voor een verbouwing. Hij kan zich ook niet voorstellen dat de uitgevoerde werkzaamheden tot een waardevermeerdering van de woning hebben geleid, en zeker niet een meerwaarde tot het door de vrouw gevorderde bedrag.
4.16
Gelet op de aard en de omvang van de verbouwing, in samenhang met productie 11 van de vrouw waarin de man in een Whatsapp-bericht de investering van de vrouw tot een bedrag van € 40.000,00 erkent, zijn de door de vrouw gestelde verbouwingskosten van
€ 30.870,91 naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan. De man heeft niet weersproken dat met de verbouwing onder meer substantieel meer vierkante meters, een dakkapel en een extra kamer zijn gerealiseerd. Gelet op de aard en de omvang van de verbouwingswerkzaamheden is voldoende aannemelijk dat de waarde van de woning ten minste met het door de vrouw geïnvesteerde bedrag van € 30.870,91 is gestegen. Nu deze investering (ook) ten voordele heeft gestrekt van het aandeel van de man in de woning, heeft de vrouw in beginsel een vorderingsrecht voor de helft van de kosten van de verbouwing.
4.17
De man heeft nog aangevoerd dat de belastingteruggave die de vrouw heeft ontvangen voor de verbouwingskosten in mindering moeten worden gebracht op het vergoedingsrecht van de vrouw. Ter zitting heeft de vrouw verwezen naar haar, bij productie 15 overgelegde, belastingaangifte van 2020. Zoals hiervoor onder 4.13 is overwogen, heeft de man niet weersproken dat van een belastingteruggave geen sprake is geweest, zodat de rechtbank aan de stelling van de man voorbij gaat.
Maandelijkse aflossing hypothecaire geldlening door de vrouw sinds 1 april 2022
4.19
De vrouw wijst erop dat zij sinds 1 april 2022 alleen zorgdraagt voor de betaling van de hypotheekaflossing, terwijl deze voor de helft voor rekening van de man komt. Zij vordert veroordeling van de man tot betaling van de helft van de door de vrouw betaalde hypotheekaflossingen vanaf 1 april 2022 tot de datum van overdracht van de woning aan de vrouw, of aan een derde.
4.2
De man brengt hiertegen in dat de vrouw per 1 april 2022 het exclusief gebruik van de woning heeft en dat zij daarom een gebruikersvergoeding verschuldigd is aan de man. Volgens hem is het gebruikelijk om de gebruikersvergoeding weg te strepen tegen de te betalen hypotheekrente en -aflossing. Daarom dient, volgens de man, de vrouw de volledige hypotheekrente en -aflossing te betalen, en heeft zij geen vergoedingsrecht tegenover de man.
4.21
De rechtbank overweegt dat in de eerstelijns rechtspraak in dit soort gevallen inderdaad de praktische vuistregel wordt gehanteerd dat het redelijk en billijk is dat de in een gemeenschappelijke woning achterblijvende ex-partner (in dit geval de vrouw) tijdens de periode van onverdeeldheid na het feitelijk uiteengaan en tot de peildatum alle gebruikerslasten van de woning, inclusief in beginsel de hypotheekrente, voor haar rekening zal nemen bij wijze van gebruiksvergoeding aan de vertrokken ex-partner (in dit geval de man). De rechtbank is van oordeel dat toepassing van deze vuistregel ook in de tussen partijen ontstane situatie redelijk is.
4.22
Dit ligt anders voor zover door de vrouw in voornoemde periode is afgelost op de hypothecaire geldlening. In beginsel dienen partijen dergelijke eigenaarslasten ook tijdens de periode van onverdeeldheid ieder voor de helft te dragen. Dat ligt in de rede omdat de aflossingen zijn aan te merken als opbouw van vermogen waar beide partijen, ieder voor de helft, aanspraak op hebben. De maandelijkse aflossing op de hypothecaire geldlening vanaf 1 april 2022 dient dan ook door de man voor de helft gedragen te worden.
Samenvatting en vaststelling peildatum
4.23
Op grond van het voorgaande heeft de vrouw een regresvordering op de man van (50% van € 62.010,95=) € 31.005,48 ter zake van de aflossing op de hypothecaire lening en een regresvordering van (50% van € 30.870,91=) € 15.435,46 ter zake van de verbouwingskosten (totaal € 46.440,94) Daarnaast heeft de vrouw een regresvordering op de man ter zake van de helft van de, door haar verrichte en nog te verrichten, aflossingen op de hypothecaire lening met ingang van 1 april 2022 tot de datum van overdracht van de woning, hetzij aan de vrouw, hetzij aan een derde. Gelet op het feit dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de peildatum, bepaalt de rechtbank de peildatum, zoals te doen gebruikelijk, op de datum van verdeling.
4.24
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing in conventie en reconventie

De rechtbank:
stelt de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke woning als volgt vast:
levering woning aan de vrouw
5.1
bepaalt dat de vrouw uit een door de man aan te reiken lijst van drie namen, de makelaar van haar keuze (hierna: de makelaar) aanwijst;
5.2
bepaalt dat partijen de makelaar gezamenlijk opdragen de woning te taxeren naar de huidige waarde (peildatum heden) en dat partijen de kosten van de makelaar gezamenlijk dragen;
5.3
deelt de woning toe aan de vrouw tegen door de makelaar bindend getaxeerde waarde,
onder de opschortende voorwaardedat vrouw binnen drie maanden na de datum van dit vonnis aantoont dat zij in staat is de overname te financieren en man te doen ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en bepaalt dat de vrouw de helft van de overwaarde van de woning (taxatiewaarde minus hypothecaire schuld en kosten van taxatie) aan de man moet voldoen dan wel dat, indien sprake is van een onderwaarde, de man de helft daarvan aan de vrouw moet voldoen;
verkoop woning aan een derde
5.4
bepaalt dat, wanneer niet aan de hiervoor onder 5.3 genoemde opschortende voorwaarden wordt voldaan, de woning zal worden verkocht en geleverd aan een derde;
5.5
in geval van verkoop van de woning aan een derde zullen partijen gezamenlijk opdracht geven aan de makelaar tot verkoop van de woning tegen een in overleg met de makelaar te bepalen vraagprijs en laten partijen zich door de makelaar, zo nodig bindend, adviseren over de verkoopactiviteiten, het voor gemeenschappelijke rekening verrichten van noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden, de laatprijs en de oplevertermijn;
5.6
bepaalt dat de overwaarde (verkoopopbrengst minus aflossing hypothecaire geldlening(en) minus de aan de verkoop verbonden kosten) bij helfte aan partijen toekomt, althans voor zover sprake is van een restschuld, dat partijen ieder de helft van deze schuld voor hun rekening nemen;
in alle gevallen (zowel bij levering van de woning aan de vrouw als bij verkoop van de woning aan een derde)
5.7
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 46.440,94 ter zake vergoedingsrechten, in beginsel te voldoen uit zijn aandeel in de overwaarde van de woning;
5.8
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van de helft van de door haar betaalde bruto hypotheekaflossingen vanaf 1 april 2022 tot de datum van overdracht van de woning aan de vrouw dan wel de levering van de woning aan een derde, in beginsel te voldoen uit zijn aandeel in de overwaarde van de woning;
5.9
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.1
compenseert de kosten van de procedure in conventie en reconventie tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.11
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.
3280