ECLI:NL:RBDHA:2023:9639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
09/335596-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval op Ici Paris XL met jeugddetentie en schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 3 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een Ici Paris XL filiaal in Den Haag op 21 december 2022. De verdachte, geboren in 2006, werd beschuldigd van het medeplegen van de overval, waarbij meer dan € 45.000,- werd gestolen. Tijdens de rechtszittingen op 30 maart, 15 juni en 19 juni 2023 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie, mr. M. Tiebosch, eiste een jeugddetentie van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren voor het onder 1 ten laste gelegde feit, namelijk diefstal met geweld. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 354 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor schadevergoeding aan de slachtoffers van de overval. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, die nog steeds last hebben van de gevolgen van de overval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-335596-22
Datum uitspraak: 3 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak(kies tussen de alternatieven) tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 2006 [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 30 maart 2023 (pro forma), 15 juni 2023 (inhoudelijke behandeling) en 19 juni 2023 (sluiting van het onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. M. Tiebosch en de advocaat van de verdachte is mr. M.G. Cantarella te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 15 juni 2023. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt kort gezegd verweten het medeplegen van een overval op een filiaal van [Benadeelde 1] te Den Haag, op 21 december 2022.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte betrokken is geweest bij de overval op de [Benadeelde 1] aan [adres] in Den Haag.
3.3
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank ziet het feit als een diefstal met geweld, in vereniging. De verdachten hebben de medewerkers van de [Benadeelde 1] gedwongen om de kluis van het filiaal open te maken, maar de verdachten hebben vervolgens zelf het geld uit de kluis weggenomen. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank komt wel tot bewezenverklaring van het medeplegen van een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld.
De rechtbank heeft in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
Bewijsoverwegingen
Vastgesteld kan worden dat op 21 december 2022 [Benadeelde 1] aan [adres] in Den Haag is overvallen. Kort voor sluitingstijd, tegen 18.00 uur, zijn twee mannen [Benadeelde 1] ingestormd. Eén man droeg onder meer gezichtsbedekkende kleding en de andere man droeg een groene [naam] helm. De twee daders hebben ruim € 45.000,- buit gemaakt. Dit bedrag kwam uit de kluis in de winkel, die door één van de medewerkers onder bedreiging met geweld moest worden geopend. Ook de andere medewerkers zijn bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Door de medewerkers in de [Benadeelde 1] is verklaard dat de twee daders vervolgens met het geld de winkel zijn uit gevlucht.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is de vraag of de verdachte één van deze twee daders is geweest. De rechtbank komt aan de hand van de in de bijlage weergegeven bewijsmiddelen tot de conclusie dat dat het geval is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[Getuige 1] heeft op 21 december 2022 nadat de [Benadeelde 1] was overvallen een scooter met daarop twee jongens hard zien wegrijden uit een zijstraat, terwijl hij voor de [naam] stond die is gelegen tegenover de [Benadeelde 1] . Hij hoorde degene die achterop zat roepen ‘rijden rijden’.
[Getuige 2] heeft verklaard dat hij op 21 december 2022 rond 18.15 uur een scooter met daarop twee jongens vanuit de richting van [adres] zag rijden. De getuige zag dat het twee getinte jongens met gezichtsbedekking waren en één van de jongens had een tasje in zijn hand. De jongens reden met de scooter de bosjes in en lieten deze scooter liggen, waarna zij richting een auto met draaiende motor renden. De jongens stapten vervolgens in deze auto en één van de jongens riep ‘rijden rijden’. [Getuige 2] heeft het kenteken van deze auto aan de politie doorgegeven.
De politie is aan de hand van het kenteken van deze auto bij [medeverdachte 1] terecht gekomen. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij twee dagen voor de overval was gevraagd om iemand op te halen. Hij heeft daarna verklaard dat hij een half uur van te voren opnieuw werd gevraagd om iemand op te halen. Hij heeft toen de auto van zijn zus geleend en is naar de afgesproken locatie gereden. Hij zou hiervoor € 3.000,- krijgen, maar hij heeft er
€ 5.000,- voor gekregen. Hij wist wel dat ze iets zouden stelen maar dat het een overval was op de [Benadeelde 1] met een wapen, wist hij niet.
De rechtbank stelt aan de hand van deze bewijsmiddelen vast dat de twee personen die de overval op de [Benadeelde 1] hebben gepleegd dezelfde personen zijn als degenen die bij [medeverdachte 1] in de auto zijn gestapt.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de historische telefoongegevens van [medeverdachte 1] . Op basis van deze gegevens blijkt dat de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] omstreeks het tijdstip van de overval een reisbeweging heeft gemaakt, vanuit de omgeving van het woonadres van [medeverdachte 1] naar de omgeving van de plaats delict en kort na de overval weer terug. Daarnaast heeft de politie geconstateerd dat [medeverdachte 1] tussen 17.18.44 uur en 17.22.43 uur meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met het [nummer] .
Dit is het telefoonnummer van de verdachte.
In combinatie met de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij een half uur voor de overval is gebeld met de vraag om mensen op te halen, leidt dat de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte degene is geweest die contact heeft gehad met [medeverdachte 1] hier over. Daar komt nog bij dat uit de historische telefoongegevens blijkt dat [medeverdachte 1] en de verdachte op 21 december 2022 omstreeks 16.57 uur en 18.20 uur op drie achtereenvolgende momenten in elkaars omgeving zijn geweest, dan wel tezamen of kort na elkaar dezelfde route hebben afgelegd.
Tegenover deze bevindingen heeft de verdachte niets ingebracht, behalve dat hij misschien in de omgeving geweest is en daar rondjes aan het rijden was met vrienden. De verdachte heeft hier verder niets over willen verklaren. Deze verklaring is daardoor dermate vaag, dat de rechtbank daaraan voorbij gaat, en uit de bewijsmiddelen de conclusie trekt dat de verdachte en [medeverdachte 1] telefonisch contact hebben gehad en samen waren.
De telefoon van [medeverdachte 1] is afgeluisterd na de overval. Op 24 december 2022 heeft [medeverdachte 1] telefonisch contact met [naam] , de broer van de verdachte. In dat telefoongesprek is door [medeverdachte 1] onder meer het volgende gezegd:
Hij heeft dan niet verkeerd uitgerekend toch? Hij heeft niks verkeerd uitgerekend, hij heeft mij gewoon gegeven. Hij weet.. hij had mij 7,6 had ie mij gegeven.Op de vraag van [naam] hoeveel daar is gepakt, antwoordt [medeverdachte 1] :
45 hé [naam] , meer zelfs...wollah meer... jouw broertje heeft 17.5 minimaal. Hij wist ik had 7.6 gekregen hij heeft uitgerekend, hij had dat aan mij geven, hij was er akkoord mee gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de verklaring van [medeverdachte 1] , in dit gesprek met de broer van de verdachte, wordt gesproken over de overval. Zo is er bij de overval ruim
€ 45.000,- buit gemaakt. [medeverdachte 1] heeft zijn aandeel bij de overval op de [Benadeelde 1] bij de politie erkend en ook dat hij daarvoor geld heeft gekregen. De verdachte is de jongere broer van [naam] . Uit de inhoud van dit tapgesprek leidt de rechtbank dan ook af dat het de verdachte is die minimaal € 17.500,- heeft gekregen vanuit de opbrengst van de overval op de [Benadeelde 1] .
Op grond van de inhoud van de in bijlage II bij dit vonnis weergegeven bewijsmiddelen en de bevindingen met betrekking tot de historische gegevens van verdachtes telefoon, het contact met [medeverdachte 1] , de verklaring van [medeverdachte 1] en de inhoud van het hiervoor weergegeven telefoongesprek, in onderling verband en samenhang bezien kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte één van de overvallers op de [Benadeelde 1] is geweest. De rechtbank overweegt in dit verband ook nog dat niet gebleken is van betrokkenheid van meer dan de drie personen, waarover het in de bewijsmiddelen gaat.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 21 december 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van 45.920,- euro, dat
toebehoordeaan [Benadeelde 1] (filiaal aan [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen medewerkers van dat filiaal van [Benadeelde 1] te weten [Benadeelde 3] en [Benadeelde 5] en [Benadeelde 2] en [Benadeelde 6] en [Benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- in het donker gekleed en met een helm op het hoofd de winkel binnen te komen en
-
dooreen op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en op genoemde medewerkers te richten en
- daarbij tegen voornoemde medewerkers
teschreeuwen/zeggen "dit is een overval!" en "handen omhoog" en "maak de kassa open!" en
- tegen voornoemde medewerkers
teschreeuwen/zeggen "iedereen naar achter, iedereen mee!" en "geld!,kluis, iedereen naar achteren!" en daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
te tonenen
- voornoemde [Benadeelde 5] bij de hals te pakken en het op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de slaap te drukken en die [Benadeelde 5] in de richting van de kluis te duwen en die [Benadeelde 5] onder schot te houden en
- daarbij tegen die [Benadeelde 5] en genoemde medewerkers te schreeuwen "maak je kankerkluis open!” en
- voornoemde [Benadeelde 5] op die wijze te dwingen de code van de kluis in te toetsen/tikken en vervolgens de sleutel van de kluis om te draaien en vervolgens de kluis te openen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, in het geval van een veroordeling, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering deels te volgen. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan voorarrest zo nodig in combinatie met een deels voorwaardelijke straf, eventueel met de geadviseerde bijzondere voorwaarden, lijkt meer passend dan de straf die door de officier van justitie is geëist.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 21 december 2022 schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de [Benadeelde 1] aan [adres] in Den Haag. De verdachte is met zijn medeverdachte, beiden met gezichtsbedekking op, kort voor sluitingstijd de winkel binnengegaan waarbij zij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de medewerkers hebben gericht. Onder dreiging van dit voorwerp zijn de medewerkers gedwongen om richting het kantoor te lopen en de kluis te openen. Toen de verdachten de buit binnen hadden, zijn zij de winkel uit gevlucht. De verdachte heeft een aanzienlijk deel van de buit gekregen. De verdachte heeft kennelijk alleen aan eigen persoonlijk geldelijk gewin gedacht en op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen voor anderen.
Uit het dossier blijkt dat dit misdrijf een grote impact heeft gehad op de medewerkers van de [Benadeelde 1] . Twee medewerkers hebben ter zitting verklaard wat dit feit met hen heeft gedaan, en dat zij zich nog steeds erg angstig voelen en dat zij behandeling krijgen voor hun mentale klachten. Ook de andere medewerkers zijn nog steeds angstig en hebben hun vertrouwen in andere mensen verloren. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij, alleen om er zelf financieel beter van te worden, hier een belangrijk aandeel in heeft gehad.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 juni 2023. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 juni 2023 en de mondelinge toelichting die daarop door de [deskundige] ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte impulsief gedrag vertoont, veel grenzen opzoekt en aansturing nodig heeft. Het is in het belang van de verdachte dat hij gaat werken aan zijn toekomst en een zinvolle dagbesteding krijgt. De verdachte is ook gebaat bij de begeleiding van een coach. Geadviseerd wordt daarom om de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met oplegging van bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden zien onder meer op het hebben van een goede dagbesteding en structuur, een avondklok en elektronisch toezicht, een locatieverbod, en meewerken met een coach.
[deskundige] , werkzaam bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat bij een veroordeling oplegging van bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd. Structuur is heel belangrijk voor de verdachte. De verdachte is aangemeld voor dagbesteding bij de Harde Leerschool.
[deskundige] heeft een pro justitia rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 19 april 2023. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Er zijn redenen voor zorg in verband met zwakbegaafdheid, leer- en onderwijsproblemen en ouder-kind relatieproblemen. Bij de verdachte uit dit zich in anderen de schuld geven van zijn gedrag en onvoldoende tegemoetkomen aan de opdrachten van derden. De verdachte heeft meer tijd nodig om informatie te verwerken en heeft vanuit huis onvoldoende sturing en toezicht ontvangen op het adequaat omgaan met gebeurtenissen en eventuele emoties hieromtrent.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt als verhoogd ingeschat, wanneer niet op de contextuele en individuele risicofactoren wordt geïntervenieerd. Het bieden van (dag)structuur en sturing wordt daarin als essentieel gezien. Gelet op de zorgen en de risicofactoren omtrent de ontwikkeling van de verdachte is begeleiding essentieel om een positieve gedragsverandering te bewerkstelligen en de kans op toekomstig probleemgedrag te verkleinen. Intensieve begeleiding door een coach heeft de voorkeur boven een behandeling. De inzet op ondersteuning van een pro sociale volwassene kan zorgen dat er gezamenlijk met de verdachte geoefend kan worden in situaties, een vertrouwensband opgebouwd kan worden en dat de verdachte ondersteund kan worden in een dag structuur.
Over doorwerking van de stoornis kan, in verband met de ontkennende houding van de verdachte, geen uitspraak worden gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies en aanbevelingen over de persoon van de verdachte op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord.
De rechtbank legt deze dan ook mede ten grondslag aan de hiernavolgende overwegingen.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt bij een overval op een winkel een jeugddetentie vanaf vier maanden vermeld. Er kan sprake zijn van strafverhogende omstandigheden. Die zijn er in dit geval. Er is gedreigd met een wapen, in ieder geval met een voorwerp dat op een echt vuurwapen leek. Er is een groot geldbedrag weg genomen en er is sprake van medeplegen.
Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank het opleggen van jeugddetentie passend. Ook ziet de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen. De verdachte is niet eerder veroordeeld en heeft al geruime tijd in voorlopige hechtenis gezeten. Ter voorkoming van recidive is het nu nodig dat hij stevige begeleiding krijgt, in het kader van bijzondere voorwaarden. Ook kan
de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder ontwikkelen.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 354 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en het toezicht en begeleiding door de reclassering zijn daarbij passend en geboden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[Benadeelde 1] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 47.871,88, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op materiële schade. Het gaat daarbij om het bij de overval weggenomen geld en om een bedrag van € 1.951,88 aan kosten gemaakt voor opvang van het personeel na de overval (calamiteitenopvang). Daarbij wordt verzocht alle verdachten hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het volledige bedrag. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[Benadeelde 2] , ter zitting bijgestaan door mr. C.P. Zwaanswijk, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 111.143,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 1.143,- aan materiële schade en € 110.000,- aan immateriële schade. Daarbij wordt verzocht alle verdachten hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het volledige bedrag. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[Benadeelde 3] , ter zitting bijgestaan door mr. C.P. Zwaanswijk, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 110.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op immateriële schade. Daarbij wordt verzocht alle verdachten hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het volledige bedrag. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[Benadeelde 4] , ter zitting bijgestaan door mr. C.P. Zwaanswijk, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 110.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op immateriële schade. Daarbij wordt verzocht alle verdachten hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het volledige bedrag. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[Benadeelde 5] , ter zitting bijgestaan door mr. C.P. Zwaanswijk, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 110.117,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 117,- aan materiële schade en € 110.000,- aan immateriële schade. Daarbij wordt verzocht alle verdachten hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het volledige bedrag. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[Benadeelde 6] , ter zitting bijgestaan door mr. C.P. Zwaanswijk, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 110.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op immateriële schade. Daarbij wordt verzocht alle verdachten hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het volledige bedrag. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde 1] hoofdelijk voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [1] , [2] , [3] , [4] en [5] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor zover zij zien op de immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,- hoofdelijk toewijsbaar zijn. Ook de gevorderde materiële schade van [Benadeelde 2] en [Benadeelde 5] is hoofdelijk voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie vordert telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dienen de vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de vorderingen af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de vordering van [Benadeelde 1] bepleit dat deze onvoldoende onderbouwd is. De omvang van het weggenomen geld is niet duidelijk. Daarnaast is het onduidelijk op basis waarvan de nazorg werd verleend. De vordering is bovendien zo hoog en zo ondoorzichtig dat daarmee een behandeling daarvan op dit moment een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is daarom niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de vorderingen van [Benadeelde 2] , [Benadeelde 3] , [Benadeelde 4] , [Benadeelde 5] en [Benadeelde 6] heeft de raadsman verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren. De vorderingen zijn onvoldoende onderbouwd. De aantasting in de persoon kan niet zonder meer worden aangenomen. Bovendien zijn bij [Benadeelde 2] en [Benadeelde 5] de vorderingen niet onderbouwd met een verklaring van een BIG-geregistreerde deskundige. Indien er immateriële schade wordt toegewezen dient deze sterk gematigd te worden. Met betrekking tot de toekomstige schade van € 100.000,- ontbreekt enige juridische basis of feitelijke onderbouwing en deze zal daarom moeten worden afgewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte schuldig is aan de gewapende overval op de [Benadeelde 1] . Dit betekent dat de verdachte, als deelnemer aan het strafbare feit, onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij samen met zijn medeverdachten verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
De rechtbank heeft in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] bepaald dat hij, gezien zijn geringere aandeel bij het strafbare feit, verantwoordelijk zal worden gehouden voor zijn aandeel in de buit en 20% van de overige toe te wijzen schade. Dat maakt dat de rechtbank niet toekomt aan hoofdelijke toewijzing van de schade, maar ook in de zaak van de verdachte een deel van de schade aan hem zal toerekenen. De verdachte en zijn medeverdachte moeten daarom ieder de helft van het weggenomen geldbedrag (na aftrek van wat [medeverdachte 1] als beloning heeft gekregen) vergoeden. Van overige schadeposten moet de verdachte een gedeelte van 40% voor zijn rekening nemen.
[Benadeelde 1]
De benadeelde partij zal in haar vordering worden ontvangen. De indiener van de vordering was daartoe gemachtigd, zo volgt uit de overlegde machtiging. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat [Benadeelde 1] de vordering tot schadevergoeding voldoende heeft onderbouwd. Nu de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, kan de vordering worden toegewezen. Dat geldt zowel voor het weggenomen geldbedrag als voor de gemaakte kosten voor calamiteitenopvang.
Gelet op het aandeel van de verdachte bij het bewezen verklaarde feit, zoals hiervoor overwogen, zal de verdachte aan [Benadeelde 1] een bedrag van € 19.940,75 moeten betalen. Dit is de helft van de schade van € 47.871,88 minus het door [medeverdachte 1] aan [Benadeelde 1] te vergoeden bedrag van € 7.990,38.
[Benadeelde 2] , [Benadeelde 3] , [Benadeelde 4] , [Benadeelde 5] en [Benadeelde 6]
Ten aanzien van de immateriële schade
De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partijen gegeven toelichtingen vast dat zij, als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit, geestelijk en psychisch letsel ondervinden. Niet alle benadeelde partijen ondergaan daarvoor op dit moment behandeling. De rechtbank is echter van oordeel dat het hier gaat om een zeer ernstig feit, een brutale gewapende overval, waarbij de slachtoffers doodsangst moeten hebben uitgestaan. Het ligt gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van de normschending voor de hand dat de slachtoffers daardoor zijn aangetast in hun persoon. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank, ook bij het deels ontbreken van medische stukken of stukken van andere deskundigen, de vorderingen tot betaling van smartengeld, in beginsel toewijsbaar.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld gekeken naar min of meer vergelijkbare, recente zaken. De toe te wijzen bedragen worden daarom gematigd.
De rechtbank acht een bedrag van € 2.500,- als smartengeld passend voor [Benadeelde 2] , [Benadeelde 3] , [Benadeelde 4] en [Benadeelde 6] . Voor [Benadeelde 5] waardeert de rechtbank het smartengeld op € 4.000,- omdat hij de meest directe dreiging bij de overval heeft moeten ondergaan, onder meer omdat hij degene is geweest die het wapen op zijn hoofd heeft gehad en de code van de kluis had en de kluis moest openen.
De vorderingen tot immateriële schade worden voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Voor de gevorderde bedragen van € 100.000,- geldt daarbij in het bijzonder dat dit gedeelte van de vordering op geen enkele wijze is onderbouwd en er op dit moment geen sprake is van reeds geleden schade tot dit bedrag.
Materiële schade
[Benadeelde 2] en [Benadeelde 5] hebben de kosten voor de gevolgde therapie opgegeven, respectievelijk
€ 1.143,- en € 117,-. De rechtbank vindt deze kosten voldoende onderbouwd en ook gerelateerd aan het bewezenverklaarde feit. Dat de hulpverleners van de benadeelde partijen niet BIG-geregistreerd zijn, acht de rechtbank in dit verband niet doorslaggevend.
De verdachte zal, gelet op de verdeling zoals hiervoor overwogen, telkens een gedeelte van 40% van de toegewezen materiële en immateriële schadevergoeding moeten betalen aan deze benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2022. De vorderingen worden in zoverre toegewezen.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [Benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 19.940,75 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De rechtbank ziet in het gegeven dat [Benadeelde 1] een rechtspersoon is, aanleiding om niet de gevorderde schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdachte moet de benadeelde partij [Benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van
€ 1.000,-, (vul de feitaanduidingen in) vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De rechtbank legt voor dit bedrag ook de schadevergoedingsmaatregel op. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
De verdachte moet de benadeelde partij [Benadeelde 6] een schadevergoeding betalen van
€ 1.000,-, (vul de feitaanduidingen in) vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De rechtbank legt voor dit bedrag ook de schadevergoedingsmaatregel op. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
De verdachte moet de benadeelde partij [Benadeelde 4] een schadevergoeding betalen van
€ 1.000,-, (vul de feitaanduidingen in) vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De rechtbank legt voor dit bedrag ook de schadevergoedingsmaatregel op. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
De verdachte moet de benadeelde partij [Benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van
€ 1.457,20(vul de feitaanduidingen in), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De rechtbank legt voor dit bedrag ook de schadevergoedingsmaatregel op. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast
De verdachte moet de benadeelde partij [Benadeelde 5] een schadevergoeding betalen van
€ 1.646,80(vul de feitaanduidingen in), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De rechtbank legt voor dit bedrag ook de schadevergoedingsmaatregel op. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Proceskosten
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de in beslag genomen goederen terug te geven aan de verdachte. Het staat niet vast dat de goederen door misdrijf zijn verkregen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De in beslag genomen goederen, te weten Doos (merk: Lacoste), Jas (merk: North Face) Muts (merk: North Face), Schoenen (merk: Dior), Trainingspak (merk: Four), Schoenen (merk: Emporio Armani) zullen worden verbeurd verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. De voorwerpen zijn naar het oordeel van de rechtbank geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit verkregen. De verdachte heeft geen andere aannemelijke verklaring gegeven voor de aanschaf van deze goederen, enkele dagen na het gepleegde feit.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
354 (driehonderdvierenvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan de voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. zich gedurende de proeftijd meldt bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Haaglanden op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
3. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten:
- [verdachte] , geboren [datum] ;
- [medeverdachte 1] , geboren [datum] ;
en de slachtoffers:
- [Benadeelde 4] , geboren [datum] ;
- [Benadeelde 2] , geboren [datum] ;
- [naam] , geboren [datum] ;
- [Benadeelde 6] , geboren [datum] ;
- [Benadeelde 5] , geboren [datum] ;
- [Benadeelde 3] , geboren [datum] ,
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
4. tussen 19:00 uur en 7:00 thuis blijft (avondklok). Hij mag in die tijd alleen naar buiten onder begeleiding van een door de jeugdreclassering goedgekeurde volwassene, en na overleg met de jeugdreclassering.
5. zich niet bevindt in de omgeving van de [Benadeelde 1] in [adres] te ‘s-Gravenhage, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
6. zal meewerken aan controle op de voorwaarden 4 en 5 door middel van elektronisch toezicht, waarbij het elektronisch toezicht maximaal zes maanden zal duren;
7. het programma van de Harde Leerschool zal volgen, of een andere door de reclassering aan te wijzen vorm van dagbesteding, en zo snel mogelijk weer naar school zal gaan;
8. zich laat begeleiden door een coach van Coach25 of een soortgelijke instantie;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
de vorderingen van de benadeelde partijen
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[Benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 19.940,75,bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[Benadeelde 3], te betalen een bedrag van
€ 1.000,-bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[Benadeelde 6], te betalen een bedrag van
€ 1.000,-bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[Benadeelde 4], te betalen (maak een keuze)een bedrag van
€ 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[Benadeelde 5], te betalen een bedrag van
€ 1.646,80, bestaande uit € 48,80 aan materiële schade en € 1.600,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.646,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[Benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 1.457,20bestaande uit € 457,20 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.457,20,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
de inbeslaggenomen goederen
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd(vul goederen in)(maak een keuze)als bijkomende straf voor feit 1(vul goederen in):
1. DS Doos (Omschrijving: [nummer] , wit, merk: Lacoste)
2 1 STK Jas (Omschrijving: [nummer] , zwart, merk: North Face)
3 1 STK Muts (Omschrijving: [nummer] , zwart, merk: North Face)
4 1 PR Schoenen (Omschrijving: [nummer] , zwart/wit, merk: Dior)
5 1 STK Trainingspak (Omschrijving: [nummer] , blauw, merk: Four)
6 1 PR Schoenen (Omschrijving: [nummer] , zwart/wit, merk: Emporio Armani);
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. N.I.S. Boers, kinderrechter,
en mr. O.F. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2023.
Mr. N.I.S. Boers en mr. O.F. Bouwman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.