ECLI:NL:RBDHA:2023:9637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
NL21.15592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking van het beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verzoekster had in eerste instantie een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na het indienen van beroep heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken en aangegeven dat er opnieuw op de aanvraag zal worden beslist. Verzoekster trok daarop haar beroepschrift in, maar verzocht wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding toegewezen op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris verzoekster tegemoet was gekomen door het intrekken van het bestreden besluit. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 837 voor de rechtsbijstand en daarnaast de kosten van een forensisch medisch onderzoek van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van € 5.250. De rechtbank oordeelde dat verzoekster deze kosten in redelijkheid had kunnen maken, gezien de psychische klachten die zij had en die van invloed waren op haar verklaringen.

De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 6.087. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die voortvloeien uit de intrekking van het beroep en de noodzaak om deskundige kosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15592

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], verzoekster

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L. Hartog).

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft het bestreden besluit bij brief van 19 december 2022 ingetrokken en bericht dat opnieuw op de aanvraag zal worden beslist.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroepschrift ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De rechtbank stelt vast dat het verzoek gelijktijdig met de intrekking van het beroep is gedaan. Verweerder heeft het bestreden besluit ingetrokken en meegedeeld dat hij opnieuw op de aanvraag van verzoekster zal beslissen. Verweerder heeft daarnaast te kennen gegeven dat dat hij bereid is om de gebruikelijke proceskosten die in 2022 golden te vergoeden, te weten € 759. De rechtbank is van oordeel dat verweerder is tegemoetgekomen aan verzoekster. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt daarom als kennelijk gegrond toegewezen.
3. Gelet hierop ziet de rechtbank voldoende aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn per 1 januari 2023 opnieuw geïndexeerd. Het door verweerder genoemde bedrag wordt dus niet gevolgd. De proceskosten kosten worden op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 837), met een wegingsfactor 1 (gemiddeld).
4. Daarnaast heeft verzoekster verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten van het forensisch medisch onderzoek van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 12 oktober 2022. Het betreft een bedrag van € 5.250. Ter onderbouwing van deze kosten heeft verzoekster een factuur van iMMO van 2 december 2021 overgelegd.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het uitgebreide psychische onderzoek door iMMO overbodig is en dat alleen het onderzoek naar de medische problematiek bij het verklaren een redelijk doel diende. Verweerder stelt daartoe dat hij de door verzoekster gestelde mishandeling en het seksuele misbruik geloofwaardig heeft geacht. Om die reden vindt verweerder het niet redelijk dat verzoekster iMMO heeft ingeroepen met als doel het onderbouwen van haar asielrelaas met medisch steunbewijs. [1] Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de deskundigenkosten te hoog zijn vastgesteld. Het bedrag dat in rekening wordt gebracht is een standaard bedrag voor een volledig onderzoek. In het geval van verzoekster is geen volledig onderzoek uitgevoerd, nu geen lichamelijk onderzoek naar bijvoorbeeld littekens is verricht. Verder stelt verweerder dat nodeloos een psychisch onderzoek is uitgevoerd en de kosten lager zouden zijn indien iMMO zich had beperkt tot een onderzoek dat alleen gebaseerd was op medische informatie ten tijde van de asielgehoren. Nu er geen kostenspecificatie is overgelegd kan bovendien niet worden vastgesteld welke kosten redelijk zijn, aldus verweerder.
6. Volgens vaste jurisprudentie [2] van de Afdeling komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn.
7. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat verzoekster de kosten van de iMMO-rapportage in redelijkheid heeft kunnen maken. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond en daarbij een deel van de verklaringen van verzoekster als ongeloofwaardig aangemerkt. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder meer overwogen dat bij verzoekster sprake is van een aandoening van het centraal zenuwstelsel, maar dat dit geen belemmering voor het horen vormt en dus kan worden uitgegaan van de verklaringen van verzoekster. De Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) heeft in haar medisch advies van 21 oktober 2021 geconstateerd dat tijdens het onderzoek is gebleken van psychische klachten. Deze psychische klachten leveren volgens FMMU echter geen beperkingen op voor het horen en beslissen. Het iMMO heeft daarentegen geconcludeerd dat verzoekster voldoet aan de criteria voor posttraumatische stressstoornis (PTSS) en daarmee samenhangende depressieve klachten, angstklachten en cognitieve problemen. De geconstateerde psychische problematiek heeft volgens iMMO ten tijde van de gehoren beperkingen gegeven die zeker hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Verzoekster heeft daarom in redelijkheid het iMMO kunnen inroepen om haar referentiekader en haar vermogen om compleet, coherent en consistent over haar asielmotieven te verklaren te staven.
8. De rechtbank volgt verweerder daarnaast niet in zijn standpunt dat iMMO had kunnen volstaan met een deel van het onderzoek. Het valt binnen de opdracht aan en professionele verantwoordelijkheid van iMMO om de aard en ernst van de psychische klachten die verzoekster aan de mishandeling en verkrachting stelt te hebben gehouden te beoordelen. Dit moet worden onderzocht voordat iMMO een uitspraak kan doen over de vraag of deze klachten van invloed zijn geweest op verzoekster haar vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren. Het komt de rechtbank dan ook niet onredelijk voor dat het onderzoek ook een antwoord op de vraag naar de mogelijke oorsprong van deze klachten omvat.
9. Op grond van artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 1, aanhef en onder b, en 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor het inschakelen van een deskundige zoals hier aan de orde geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van dit besluit geldt dan dat ten hoogste een tarief van
€ 136,19 per uur voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de door verzoekster overgelegde factuur kan niet worden opgemaakt hoeveel uur aan het opstellen van het rapport is besteed. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat iMMO eerder heeft toegelicht dat een iMMO-onderzoek gemiddeld 55 uur werk met zich brengt. [3] In het geval van verzoekster is geen lichamelijk onderzoek verricht. Anders dan verweerder stelt, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat alleen al daarom een te hoog bedrag in rekening is gebracht. Nu verzoekster een bedrag van € 5.250 vergoed wil zien, komt dit neer op een tijdsbesteding van ruim 38,5 uur. Gelet op het rapport en de bijgaande leeswijzer, komt dit de rechtbank dit niet als onredelijk voor. Verweerder zal dan ook eveneens in de kosten van de iMMO-rapportage worden veroordeeld, zodat het totaalbedrag neerkomt op € 6.087.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 6.087 (zesduizend zevenentachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423.
2.Zie onder meer de uitspraak van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423.
3.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 2 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:699, rechtsoverweging 16.