ECLI:NL:RBDHA:2023:9613

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
SGR 22/6960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van zorg- en huurtoeslag op basis van gewijzigde inkomensgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser ontving in de jaren 2014 tot en met 2016 zorg- en huurtoeslag, maar de Belastingdienst heeft deze toeslagen herzien en vastgesteld op nihil, omdat er sprake was van een voordeel uit sparen en beleggen. Dit leidde tot een terugvordering van in totaal € 6.516, exclusief rente. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet op de hoogte was van een bankrekening in Canada, die hij erfde van zijn ouders, en dat hij altijd van een minimuminkomen heeft geleefd. Hij stelt dat hij in 2020 door de belastingdienst is geïnformeerd over deze bankrekening en dat hij dacht dat de zaak was afgewikkeld na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met de belastingdienst.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht de zorg- en huurtoeslag heeft herzien op basis van de gewijzigde inkomensgegevens, die zijn vastgesteld door de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank merkte op dat de omstandigheid dat eiser pas in 2020 op de hoogte was van de bankrekening, niet afdoet aan het feit dat hij in de jaren 2014 tot en met 2016 een substantieel vermogen had, waardoor hij niet meer in aanmerking kwam voor de toeslagen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 5 mei 2022 (de primaire besluiten) heeft verweerder de zorg- en huurtoeslag van eiser over de jaren 2014 tot en met 2016 herzien en definitief vastgesteld op nihil en bepaald dat het teveel betaalde wordt teruggevorderd.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 23 september 2022 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen,
bijgestaan door [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[naam 2] en mr. [naam 3].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft in de jaren 2014 tot en met 2016 zorg- en huurtoeslag ontvangen. Bij afzonderlijke besluiten van 5 mei 2022 heeft verweerder de zorg- en huurtoeslag over de jaren 2014 tot en met 2016 herzien en vastgesteld op nihil. De reden daarvoor is dat er sprake is van een voordeel uit sparen en beleggen, waardoor geen recht bestaat op huurtoeslag. Bij de zorgtoeslag is de vermogensgrens overschreden, waardoor geen recht bestaat op zorgtoeslag. Het gevolg van de herziening is dat verweerder in totaal een bedrag van € 6.516, exclusief rente, van eiser terugvordert.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser stelt dat hij in 2020 door de belastingdienst is geïnformeerd omtrent het bestaan van een bankrekening op zijn naam in Canada. Dit bleek de nalatenschap van zijn ouders te zijn. Eiser wist niet van het bestaan van de bankrekening af en heeft altijd van een minimuminkomen geleefd. Ter afwikkeling van het geschil tussen eiser en de belastingdienst is een vaststellingsovereenkomst (vso) gesloten. Eiser is ervanuit gegaan dat daarmee alles was afgerond. Na het betalen van het afgesproken bedrag heeft eiser het resterende geld aan zijn kinderen geschonken en gedoneerd. Nu wordt hij onverwachts geconfronteerd met een terugvordering van zijn toeslagen. Eiser wijst er verder op dat hij een burn-out en hartproblemen heeft, dat hij arbeidsongeschikt is verklaard en een bijstandsuitkering ontvangt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank merkt omtrent de omvang van het beroep allereerst het volgende op. De rechtbank leidt uit de brief van eiser van 15 november 2022 af dat het beroep tevens betrekking heeft op de terugvordering van de zorg- en huurtoeslag over de jaren 2017 tot en met 2020. Eiser is echter in beroep gekomen tegen de beslissing op bezwaar ten aanzien van de zorg- en huurtoeslag over de jaren 2014 tot en met 2016, zodat de rechtbank geen uitspraak kan doen over een eventuele terugvordering van de zorg- en huurtoeslag over de jaren 2017 tot en met 2020.
4. Voor zover eiser stelt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn verhaal mondeling toe te lichten, overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat op
16 september 2022 telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen eiser en verweerder naar aanleiding van het door eiser ingediende bezwaar. Uit de door verweerder overgelegde gespreksnotitie blijkt dat verweerder tijdens dat gesprek heeft toegelicht dat het bezwaar ongegrond is en dat eiser heeft aangegeven naar aanleiding daarvan geen vragen te hebben en de uitleg van verweerder te begrijpen. Gesteld noch gebleken is dat de gespreksnotitie een onjuiste weergave is van de feiten.
5. Op 30 maart 2022 heeft verweerder drie meldingen vanuit de Basisregistratie inkomen (BRI) ontvangen waaruit een gewijzigd inkomensgegeven van eiser blijkt over de jaren 2014 tot en met 2016. Gebleken is dat over deze jaren sprake is van een grondslag sparen en beleggen van respectievelijk € 89.697, € 94.891 en € 93.285 en van een voordeel uit sparen en beleggen van respectievelijk € 3.587, € 3.795 en € 3.731. Gelet op de gewijzigde inkomensgegevens, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de zorg- en huurtoeslag over de jaren 2014 tot en met 2016 terecht heeft herzien en teruggevorderd. Het recht op zorg- en huurtoeslag wordt namelijk vastgesteld op basis van het inkomen en vermogen. [1] Verweerder moet daarbij uitgaan van het inkomensgegeven dat is vastgesteld door de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur), die het inkomen en vermogen registreert in de BRI. [2] In het geval van eiser is er een wijziging geweest van het inkomensgegeven, omdat door de inspecteur is vastgesteld dat eiser in de onderhavige jaren een bankrekening met een aanzienlijk vermogen op zijn naam had staan in Canada. Omdat eiser door dat gewijzigde inkomensgegeven niet meer in aanmerking kwam voor zorg- en huurtoeslag, heeft verweerder de eerder vastgestelde toeslagen terecht herzien. De omstandigheid dat eiser pas in 2020 op de hoogte is geraakt van het bestaan van de bankrekening, maakt dat niet anders.
6. Doordat er dus een verschil is tussen het eerder vastgestelde toetsingsinkomen en het op 30 maart 2022 bekend geworden toetsingsinkomen, heeft eiser een te hoog bedrag aan toeslagen ontvangen. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir is het uitgangspunt dat verweerder het volledige bedrag terugvordert. Verweerder kan van volledige terugvordering afzien, indien de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de met die terugvordering te dienen doelen. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [3] In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat een toeslag een financiële tegemoetkoming is van het Rijk waarop alleen aanspraak kan worden gemaakt als wordt voldaan aan de daartoe in wet- en regelgeving gestelde voorwaarden. Hierbij past dat op grond van de systematiek van de Awir voorafgaand aan de definitieve berekening het bedrag van het voorschot zoveel mogelijk wordt afgestemd op het bedrag waarop de definitieve berekening vermoedelijk zal worden vastgesteld. Verweerder probeert te voorkomen dat er ten onrechte te hoge toeslagen worden uitgekeerd, maar om uiteenlopende redenen kan dat niet altijd worden voorkomen. Daarnaast wijst verweerder op het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022 (nr. 2022-21478; het Verzamelbesluit), waarin het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen is opgenomen. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, verweerder kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. In het Verzamelbesluit zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen en is vermeld dat het overschrijden van een vermogensgrens geen bijzondere omstandigheid is die zich verzet tegen terugvordering.
7. In het geval van eiser is de terugvordering ontstaan doordat achteraf is gebleken dat eiser een substantieel vermogen had en daarmee de vermogensgrens voor toeslagen overschreed. Dit is dus geen bijzondere omstandigheid die zich verzet tegen terugvordering.
Volgens verweerder zijn ook de omstandigheden dat eiser niet wist van het bestaan van de bankrekening en dat hij het geld heeft geschonken aan zijn kinderen en goede doelen, op zichzelf of in samenhang bezien niet aan te merken als bijzondere omstandigheden die na een belangenafweging reden zijn om van terugvordering af te zien of te matigen. Verweerder wijst er in dit verband op dat eiser op een gegeven moment over het vermogen heeft kunnen beschikken en vervolgens naar eigen inzicht heeft aangewend. Daar komt bij dat eiser de vso met hulp van zijn financieel adviseur heeft gesloten en de herziene aanslagen inkomstenbelasting en het door de inspecteur aangepaste vermogen van eiser door hem in de vso zijn geaccordeerd. In de vso is eiser gewezen op de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn toeslagen. Volgens verweerder zijn de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiser niet onevenredig met de daarmee te dienen doelen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd, zijn bijzondere omstandigheden ook overigens niet gebleken. In het Verzamelbesluit is tevens uiteen gezet dat financiële omstandigheden van de belanghebbende in beginsel geen aanleiding zijn om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Reden hiervoor is dat de belanghebbende verweerder kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling te treffen, waarna verweerder aan de hand van de financiële gegevens van de belanghebbende nagaat wat de betalingscapaciteit is. De financiële situatie van eiser kan dus ook niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen dringende redenen waren om af te zien van de terugvordering van de te veel betaalde toeslagen dan wel dit bedrag te matigen.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag en artikel 7, eerste lid, van de Wet op de
2.Artikel 8, eerste lid en artikel 2, eerste lid, onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.