ECLI:NL:RBDHA:2023:9604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
SGR 22/4540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Nederlands paspoort wegens verlies nationaliteit na langdurig verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een in Zwitserland woonachtige vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 12 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort, maar deze aanvraag werd door de minister buiten behandeling gesteld. De reden hiervoor was dat eiseres volgens de minister op 2 september 2019 van rechtswege haar Nederlanderschap had verloren, omdat zij gedurende een onafgebroken periode van tien jaar in Zwitserland had gewoond en zowel de Nederlandse als de Zwitserse nationaliteit bezat. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij niet op de hoogte was gesteld van een aanstaande wetswijziging die haar situatie zou kunnen beïnvloeden. Ze voerde aan dat het verlies van haar Nederlanderschap in strijd was met de Grondwet, het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVN) en het Unierecht, en dat de evenredigheidstoets niet correct was uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank stelde vast dat eiseres, door haar langdurige verblijf in het buitenland en het bezit van een vreemde nationaliteit, het Nederlanderschap had verloren volgens de regels van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank wees erop dat het niet de verantwoordelijkheid van de minister was om eiseres persoonlijk te informeren over de wetswijzigingen. Bovendien oordeelde de rechtbank dat het verlies van het Nederlanderschap niet willekeurig was en dat de evenredigheidstoets correct was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de wettelijke bepaling buiten toepassing te laten. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde dat de minister de aanvraag om een Nederlands paspoort terecht niet in behandeling had genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4540

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] (Zwitserland), eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. Fleuren).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een Nederlands paspoort buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 23 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft met behulp van een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting, bijgestaan door haar gemachtigde, die fysiek aanwezig was. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1975 in Maastricht en verkreeg door geboorte het Nederlanderschap. Zij woont sinds het jaar 2000 in Zwitserland. In 2003 is eiseres gehuwd met [naam], die in het bezit is van de Zwitserse nationaliteit. Op 10 juli 2009 is voor het laatst een Nederlands paspoort aan eiseres verstrekt. Eiseres heeft op 2 september 2009 door naturalisatie de Zwitserse nationaliteit aangenomen. Vanaf dat moment had zij zowel de Nederlandse als de Zwitserse nationaliteit. Op 12 februari 2021 heeft eiseres weer een Nederlands paspoort aangevraagd.
2. Volgens verweerder heeft eiseres het Nederlanderschap op 2 september 2019 van rechtswege verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, [1] omdat zij gedurende een onafgebroken periode van tien jaar hoofdverblijf heeft gehad in Zwitserland en zowel de Nederlandse als de Zwitserse nationaliteit had. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres daarom niet in behandeling genomen en deze beslissing in bezwaar gehandhaafd.
Wat zijn de regels?
3. De regels staan in de RWN. Volgens artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland.
Wat vinden partijen in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij stelt ten onrechte niet persoonlijk over de op handen zijnde wetswijziging te zijn geïnformeerd. Het verlies van rechtswege is volgens eiseres in strijd met de Grondwet en in strijd met het EVN. [2] Eiseres stelt verder dat haar in strijd met het Unierecht en het arrest Tjebbes [3] een onredelijke bewijslast wordt opgelegd. Ook de evenredigheidstoets schiet tekort. Het bestreden besluit is volgens eiseres in strijd met artikel 7 van het Handvest. [4]
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Informatievoorziening
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gemotiveerd dat, vanuit het oogpunt van eigen verantwoordelijkheid, van Nederlanders die in het buitenland wonen mag worden verlangd dat zij zich adequaat laten voorlichten over de geldende regels met betrekking tot het Nederlanderschap. Op de websites van het ministerie van
Buitenlandse Zaken, de Rijksoverheid en de IND is informatie te vinden over het verlies
van het Nederlanderschap. Verweerder is niet verplicht eiseres persoonlijk te
informeren.
Strijd met de Grondwet
7. Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN is een bepaling uit een wet in formele zin. In artikel 120 van de Grondwet is bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen. Volgens de hoogste bestuursrechter staat dit toetsingsverbod er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Dit laat onverlet dat aanleiding kan bestaan een wettelijke bepaling buiten toepassing te laten, als sprake is van bijzondere omstandigheden waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden en die de toepassing zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [5] De rechtbank is van oordeel dat daarvan in deze zaak geen sprake is. Het enkele feit dat recent een wetsvoorstel in consulatie is geweest dat beoogt het voor Nederlanders met een meervoudige nationaliteit die na langdurig verblijf buiten het grondgebied van de Europese Unie het Nederlanderschap verliezen gemakkelijker te maken het Nederlanderschap te behouden naast hun andere nationaliteit of, voor degenen die het na 1 april 2003 verloren, te herkrijgen, [6] betekent niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Dat de wetgever de gevolgen van deze wetgeving destijds niet heeft onderkend, zoals eiseres ter zitting heeft beoogd, blijkt ook niet uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling. [7]
Strijd met het EVN
8. Daargelaten of aan de artikelen van het EVN rechtstreekse werking toekomt, [8] stelt de rechtbank vast dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van het EVN uitdrukkelijk voorziet in een intrekkingsgrond van de nationaliteit in het geval van het ontbreken van een effectieve band tussen de Staat die Partij is, en een onderdaan die zijn gewone verblijf in het buitenland heeft. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN blijkt dat de wetgever ervoor heeft gekozen een persoon die naast zijn Nederlanderschap een vreemde nationaliteit heeft verkregen en een ononderbroken periode van tien jaar hoofdverblijf heeft buiten Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba en buiten de gebieden waarop het Verdrag van de Europese Unie van toepassing is, het Nederlanderschap te laten verliezen, omdat verondersteld wordt dat de band die zo’n persoon met Nederland heeft van geen, althans van geen wezenlijke betekenis meer is. [9] Verlies van het Nederlanderschap is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dan ook niet willekeurig als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder c, van het EVN. [10] Dat het verlies in het geval van eiseres willekeurig is, omdat zij niet persoonlijk over deze wetswijziging is geïnformeerd, zoals ter zitting is betoogd, volgt de rechtbank gelet op wat onder 6 is overwogen niet.
Strijd met het Unierecht/Tjebbes - bewijslast
9. Verweerder heeft terecht gesteld dat uit het arrest Tjebbes volgt dat het Unierecht er in beginsel niet aan in de weg staat dat een lidstaat om redenen van algemeen belang voorziet in het van rechtswege verlies van zijn nationaliteit, ook al leidt dit verlies voor de betrokkene tot het verlies van zijn burgerschap van de Unie. Het verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN kan daarom van rechtswege intreden, zonder dat daaraan een daartoe strekkend besluit dient te zijn voorafgegaan. Wel moet in individuele gevallen de evenredigheid van het verlies van het Unieburgerschap worden onderzocht, wat in de situatie van eiseres ook is gebeurd. [11] Daarbij geldt dat de peildatum bij de evenredigheidstoets volgens de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter het moment van verlies van het Nederlanderschap is. Dat dit er in voorkomende gevallen toe kan leiden dat bewijsstukken van tien jaar geleden moeten worden overgelegd, zoals eiseres heeft aangevoerd, doet daar niet aan af.
Evenredigheidstoets
10.1
De rechtbank stelt voorop dat uit uitspraken van de hoogste bestuursrechter volgt dat voor een succesvol beroep op het evenredigheidsbeginsel vereist is dat eiseres gevolgen ondervindt die in de sfeer van het Unierecht liggen. Aan argumenten die niet direct op het Unierecht betrekking hebben, komt geen gewicht toe bij de beoordeling of het verlies van de Nederlandse nationaliteit onevenredig moet worden geacht. [12] Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet in de evenredigheidstoets hoeven betrekken dat eiseres er geen blijk van heeft gegeven het Nederlanderschap niet langer op prijs te stellen. Hetzelfde geldt voor het recht op zelfbeschikking en behoud van haar Nederlandse identiteit, zoals eiseres ter zitting naar voren heeft gebracht.
10.2
Volgens eiseres is onvoldoende betrokken dat de gezondheid van haar jongste dochter een belemmering vormde om naar de ambassade te reizen. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij door deze gezondheidssituatie geen gebruik kon maken van haar recht op vrij verkeer. De rechtbank stelt vast dat de IND in het advies heeft overwogen dat wat betreft het bezoeken van familie (vrij verkeer) sprake is van een gelijkwaardig alternatief, namelijk de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de situatie rond de gezondheid van haar jongste dochter niet gemakkelijk voor eiseres en haar gezin is geweest, volgt de rechtbank verweerder in het ter zitting ingenomen standpunt dat vaststaat dat eiseres, ook na het verlies van haar Nederlanderschap, regelmatig met haar dochters naar Nederland is afgereisd. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij en haar gezin onevenredig benadeeld worden door het verlies van haar Unieburgerschap.
10.3
In het arrest Tjebbes is onder 45 overwogen dat in het kader van de evenredigheidstoetsing met name de bevoegde nationale autoriteiten en in voorkomend geval de nationale rechterlijke instanties zich ervan dienen te vergewissen dat het nationaliteitsverlies verenigbaar is met de door het Handvest gewaarborgde grondrechten, waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, en in het bijzonder met het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven zoals dat is neergelegd in artikel 7 van het Handvest, waarbij dit artikel moet worden gelezen in samenhang met de verplichting tot inachtneming van het in artikel 24, lid 2, van het Handvest erkende belang van het kind.
10.4
In het advies van de IND staat dat in het geval van eiseres geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in Nederland of een andere EU-lidstaat, omdat zij met haar meerderjarige familieleden geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie heeft. In het bestreden besluit heeft verweerder daaraan toegevoegd dat niet valt in te zien hoe het feit dat de ouders van eiseres de zorg voor haar oudste twee dochters hebben overgenomen in 2013, toen zij met haar jongste dochter in het ziekenhuis was, doorwerking heeft gehad tot het verliesmoment in 2019. Verweerder heeft ter zitting toegelicht in het midden te laten of in 2013 sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar ouders. Ten tijde van het verliesmoment in 2019 was dat volgens verweerder in elk geval niet aan de orde. Anders dan eiseres betoogt heeft verweerder met het voorgaande deugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van strijd met artikel 7 van het Handvest.
Conclusie en gevolgen
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiseres om een Nederlands paspoort terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat zij niet de Nederlandse nationaliteit heeft.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Moorman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
de griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.Europees verdrag inzake nationaliteit.
3.Arrest van 12 maart 2019 van het Europese Hof van Justitie,
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:RVS:2023:772.
6.Consultatie Wijziging RWN herkrijging en verlies Nederlanderschap na langdurig verblijf buiten Koninkrijk en EU (internetconsulatie.nl).
7.Kamerstukken II, 1997/98, 25891-(R1609), nr. 3, p. 16).
8.Zie het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015,
9.Zie noot 7.
10.Vergelijk de Afdeling in de uitspraak van 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1938.
11.Zie het advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in verband met evenredigheid verlies Unieburgerschap van 27 mei 2021.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 februari 2020,