ECLI:NL:RBDHA:2023:9603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
C/09/628913 / FA RK 22-2813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Canadese geboorteakte en familierechtelijke betrekkingen in het kader van draagmoederschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2023 een beschikking gegeven met betrekking tot de erkenning van een Canadese geboorteakte en de familierechtelijke betrekkingen van verzoekers, die als wensouders optreden. Verzoekers, die op 23 juli 2020 een verzoekschrift hebben ingediend, zijn gehuwd en hebben de Nederlandse nationaliteit. Zij hebben gekozen voor draagmoederschap in Canada, waar de draagmoeder, geboren in Nigeria, een overeenkomst met hen heeft gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Canadese beslissing van 27 mei 2020, waarin verzoekers als juridische ouders van het kind zijn erkend, in Nederland kan worden erkend. De rechtbank heeft daarbij de zorgvuldigheid van het draagmoederschapstraject in Canada beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van het kind en de draagmoeder voldoende zijn gewaarborgd. De rechtbank heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast om de Canadese geboorteakte van het kind in te schrijven in het register van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage, en heeft verklaard dat verzoekers gezamenlijk het gezag over het kind hebben. De subsidiaire verzoeken van verzoekers zijn afgewezen, omdat de primaire verzoeken zijn toegewezen. De beschikking is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-2813
Zaaknummer: C/09/628913
Datum beschikking: 15 juni 2023
Beschikkingop het op 23 juli 2020 bij de rechtbank Amsterdam ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] en [verzoekster] ,

hierna afzonderlijk verzoeker en verzoekster, dan wel gezamenlijk verzoekers of de wensouders,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: aanvankelijk mr. W.J. Eusman te Amsterdam, nu mr. J.H. van der Tol te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,

zetelend te ’s-Gravenhage,
hierna de ambtenaar.

Procedure

Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2022 heeft die rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze zich bevond naar deze rechtbank verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 21 oktober 2020 van verzoekers, met bijlagen;
- de brief van 23 april 2021 van verzoekers, met bijlagen;
- de brief van 1 juni 2021 van de ambtenaar;
- de brief van 29 september 2021 van verzoekers;
- de brief van 11 juli 2022 van de ambtenaar, met bijlagen;
- de brief van 22 september 2022 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) met kenmerk [kenmerk] ;
- de brief van 26 september 2022 van verzoekers;
- de brief van verzoekers, ingekomen op 28 oktober 2022, met bijlagen;
- de brief van verzoekers, ingekomen op 2 maart 2023, met bijlagen;
- de brief van de ambtenaar van 26 april 2023.
Op 11 mei 2023 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekers en hun advocaat. Namens de Raad was
[medewerker Raad] aanwezig. De ambtenaar heeft voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank doorgegeven niet op de zitting te verschijnen.
Na de zitting heeft de rechtbank het volgende stuk ontvangen:
- de brief van verzoekers, ingekomen op [datum] mei 2023, met bijlagen.
Verzoek
Het verzoek – zoals dat nu luidt – strekt ertoe dat de rechtbank:
Primair:
I. voor recht verklaart dat de op 27 mei 2020 door de “ [the superior court] ”, gedane beslissing met betrekking tot de bepaling dat verzoekers de juridische ouders zijn van [minderjarige] , geboren [geboortedatum 1] 2020 te [geboorteplaats] , Canada (hierna ook: [minderjarige] ) en de bepaling dat [draagmoeder] (hierna ook: de draagmoeder) niet de moeder is van [minderjarige] voor erkenning in aanmerking komt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
II. voor recht verklaart dat de geboorteakte van [minderjarige] en de daarop vermelde afstammingsgegevens voor erkenning in aanmerking komt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
III. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage gelast de hiervoor bedoelde geboorteakte van [minderjarige] in te schrijven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand met daarop de aantekening van de beslissing van de “ [the superior court] ”, van 27 mei 2020, waarbij de familierechtelijke betrekkingen tussen [minderjarige] en de draagmoeder zijn beëindigd en waarbij de familierechtelijke betrekkingen tussen [minderjarige] en verzoekers zijn vastgesteld;
IV. verstaat dat verzoekers het gezamenlijk gezag hebben over [minderjarige] ;
Subsidiair
V. de beëindiging van het gezag van de draagmoeder over [minderjarige] uitspreekt;
VI. verzoekers belast met de voogdij over [minderjarige] ;
VII. de adoptie uitspreekt van [minderjarige] door verzoekers;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

Feiten

- Verzoekers zijn op [huwelijksdatum] 2022 met elkaar gehuwd.
- Verzoekers hebben de Nederlandse nationaliteit.
- Verzoekers hebben hun kinderwens niet op eigen kracht kunnen verwezenlijken en hebben gekozen voor een hoogtechnologisch draagmoederschap.
- De draagmoeder is [draagmoeder] , geboren op [geboortedatum 2] 1992 te Nigeria. Zij heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is ongehuwd.
- Verzoekers en de draagmoeder hebben een draagmoederschapsovereenkomst opgesteld, “surrogacy agreement” en deze op [datum] respectievelijk [datum] 2019 ondertekend.
- De draagmoeder is na een ivf-behandeling in verwachting geraakt. Er is daarbij een embryo bij de draagmoeder geplaatst, waarbij er gebruik is gemaakt van een zaadcel van verzoeker en een eicel van verzoekster, zoals blijkt uit de verklaring van de ivf-arts [arts] van het [kliniek] , [plaats] , Canada van 24 maart 2020.
- Op [geboortedatum 1] 2020 is uit de draagmoeder te [plaats] , Canada, [minderjarige] geboren.
- Op 27 mei 2020 heeft de “ [the superior court] ” een “final order” gegeven:
“This court declares that:1. Pursuant to Section 13 of the Children’s Law Reform Act, the Applicants, [verzoeker] and [verzoekster] , are the parents of the child, namely [minderjarige] , born on [geboortedatum 1] , 2020 (hereinafter “the child”), and that they will be recognized in law to be the parents;
2. Pursuant to Section 13 of the Children’s Law Reform Act, the Respondent, [draagmoeder] is not the mother of the child;
3. Pursuant to Subsections 2(12) and 2(13) of Regulation 1094 under the Vital
Statistics Act, RSO 1990, cV.4, the Deputy Registrar General for the Province of [plaats] shall register the birth of the child in such a fashion so as to show the Applicants as the sole parents of the child;4. Such further and other relief as counsel may advise and this Honourable Court may permit.”
- Op de overgelegde gelegaliseerde geboorteakte is als vader verzoeker opgenomen en als moeder verzoekster.
- Op 2 juni 2020 heeft de draagmoeder een ‘Affidavit’ ondertekend. Zij verklaart hierin onder meer het volgende:
“8. I declare with this affidavit that it is in the best interest of the child to allow [verzoeker] to have the sole custody and sole parental power or shared with [verzoekster] with my true and genuine consent if the court so decides according to the law of The Netherlands.9. As far as I have any parental rights or obligations to the child under Dutch law, I declare that it is my intention that [verzoeker] and [verzoekster] shall have full custody, care and control of the child from the moment of birth, and shall be responsible for all the decisions normally associated with a parent and/or guardian with respect to the child (…)10. I will not be involved in the upbringings of the child. He has nothing to expect from me as his mother. (…)”
- Uit een overgelegd DNA-onderzoek van [lab] blijkt dat het praktisch is bewezen dat verzoeker de biologische vader is van [minderjarige] en dat verzoekster de biologische moeder is van [minderjarige] . Beide verzoekers zijn dus genetisch verwant aan het kind.
- Verzoekers verzorgen en voeden [minderjarige] sinds zijn geboorte op.

Beoordeling

De positie van de draagmoeder
De draagmoeder kan in beginsel als belanghebbende als bedoeld in artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden aangemerkt. Zij is in eerste instantie dan ook door de rechtbank opgeroepen. De rechtbank zal de draagmoeder evenwel niet als belanghebbende aanmerken. Dit gelet op het feit dat – zoals hieronder nog zal blijken – het draagmoederschapstraject met de nodige zorgvuldigheid is doorlopen, waarbij de belangen van de draagmoeder in acht zijn genomen. Bij de Canadese beslissing is bepaald dat de draagmoeder niet de ouder is van het kind. Daarbij komt dat de draagmoeder een Affidavit heeft ondertekend waarin zij – kort gezegd – aangeeft dat het de bedoeling is dat verzoekers de volledige ouderlijke verantwoordelijkheid hebben vanaf de geboorte en dat zij– indien nodig – instemt met een Nederlandse beslissing hieromtrent. De rechtbank zal verdere oproeping dan ook achterwege laten.
De primaire verzoeken onder I. en II.: verklaringen voor recht
Toepasselijk recht
Nu primair wordt verzocht om voor recht te verklaren dat de buitenlandse geboorteakte en buitenlandse beslissing voor erkenning in aanmerking komen en naar hun aard vatbaar zijn voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:26 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
Het belang van verzoekers is erin gelegen dat zij in Nederland als de wettige ouders van [minderjarige] zullen worden erkend en geregistreerd. Dit is een gerechtvaardigd belang zodat aan verzoekers een beroep op artikel 1:26 BW toekomt.
Erkenning Canadese beslissing
De rechtbank zal allereerst beoordelen of de uit de Canadese beslissing voortvloeiende, uit hoofde van afstamming vastgestelde, familierechtelijke rechtsbetrekkingen hier te lande van rechtswege kunnen worden erkend.
De rechtbank zal in dit kader de in boek 10 BW geplaatste erkenningsregeling naar analogie toepassen op de afstammingsrechtelijke gevolgen van draagmoederschap. Op grond van artikel 10:100 lid 1 BW wordt een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land;
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Uitgangspunt van de wet is dus dat de Canadese beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld tussen verzoekers en [minderjarige] worden erkend. Dit is slechts anders indien er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land, aan de beslissingen geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of de erkenning van de beslissingen onverenigbaar is met de openbare orde.
Nu het draagmoederschap in Canada heeft plaatsgevonden en de draagmoeder daar woonachtig is, kan niet worden geoordeeld dat er voor de rechtsmacht van de Canadese rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond. De rechtbank is, gelet op de inhoud van de Canadese beslissing, bovendien van oordeel dat sprake is geweest van behoorlijk onderzoek en rechtspleging. In deze zaak gaat het daarom om de vraag of de openbare orde zich verzet tegen erkenning van de in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen zoals vastgesteld in de Canadese beslissing.
Openbare orde exceptie: zorgvuldig draagmoederschapstraject?
De rechtbank acht het in het kader van de openbare orde toets van belang om te oordelen of het in het buitenland gevolgde traject van draagmoederschap zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dit gelet op de ingrijpende gevolgen van draagmoederschap voor de rechten en verplichtingen van zowel het kind, de draagmoeder als de wensouders in kwestie. Nu de wensouders in de Canadese beslissing als de ouders van het kind zijn aangemerkt, dient hierbij naar het oordeel van de rechtbank met name te worden gekeken of de belangen van het kind en de draagmoeder voldoende in acht zijn genomen. Hierbij zijn van belang de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap, zoals opgenomen in het adviesrapport ‘Kind en ouders in de 21e eeuw’ van 7 december 2016, en de door het kabinet in zijn brief van 12 juli 2019 (kamerstukken TK 2018/2019, 33836, nr. 45) geformuleerde waarborgen om het traject zorgvuldig en transparant te laten verlopen en zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden aan de draagmoeder, de wensouders en het kind. Daarbij is de aanbeveling en het voornemen dat indien aan deze waarborgen wordt voldaan, de wensouders direct op de geboorteakte van het kind worden vermeld.
Hieruit volgt dat het voor kinderen van groot belang is om te (kunnen) achterhalen uit wie zij zijn geboren, van wie zij genetisch afstammen en onder welke omstandigheden zij zijn ontstaan en geboren. Het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Op grond van de overgelegde stukken komt de rechtbank tot het oordeel dat het draagmoederschapstraject dat verzoekers in Canada hebben doorlopen zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verzoekers hebben bij het realiseren van hun ouderschapswens gebruik gemaakt van een draagmoederschapstraject in Canada waar draagmoederschap is toegestaan. Voor de conceptie hebben verzoekers en de draagmoeder afspraken gemaakt, welke afspraken zijn vastgelegd in de draagmoederschapsovereenkomst. De naam van de draagmoeder en haar contactgegevens zijn bekend. De draagmoeder heeft juridisch advies ontvangen en voor haar was medische zorg geregeld.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat bij de behandeling gebruik is gemaakt van een eicel van verzoekster en een zaadcel van verzoeker. Uit het overgelegd DNA-onderzoek van [lab] blijkt dat het praktisch is bewezen dat verzoeker de biologische vader is van [minderjarige] en dat verzoekster de biologische moeder is van [minderjarige] . In dit geval is er dus sprake van een genetische band van het kind met beide verzoekers. Zijn ontstaansgeschiedenis is voor [minderjarige] volledig te achterhalen. Verzoekers hebben hierover volledig openheid van zaken gegeven. Daarnaast geeft de inhoud van deze beschikking [minderjarige] de nodige informatie over het gevolgde traject en de identiteit van de draagmoeder. De afstammingsrelatie is voor [minderjarige] dan ook herleidbaar. Hiermee wordt voldoende voorzien in het recht van het kind om zijn afstamming te kennen zoals opgenomen in artikel 7 IVRK.
Gebleken is dat het juridisch ouderschap van verzoekers is vastgesteld op grond van de beslissing van de “ [the superior court] ”, een en ander in overeenstemming met de wetgeving van [plaats] , Canada. De rechtbank kwalificeert deze Canadese beslissing als een ‘ontkenning van het moederschap’ van de draagmoeder en een vaststelling van het ouderschap van de biologische moeder en de biologische vader.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Canadese beslissing in Nederland kan worden erkend. Niet in geschil is dat deze buitenlandse beslissing door middel van een latere vermelding op de geboorteakte kan worden verwerkt en daarmee vatbaar is voor opname in de registers van de burgerlijke stand. De verzochte verklaring voor recht zal dan ook worden gegeven.
Erkenning Canadese geboorteakte
Ook voor de vraag of de Canadese geboorteakte erkend kan worden, zal de rechtbank de in boek 10 BW geplaatste erkenningsregeling naar analogie toepassen.
In artikel 10:101 lid 1 BW is, voor zover hier van belang, de in artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW opgenomen erkenningsregeling van overeenkomstige toepassing verklaard op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
De rechtbank stelt vast dat voor [minderjarige] een Canadese geboorteakte is opgemaakt, waarin de wensouders – overeenkomstig de Canadese beslissing – als ouders zijn opgenomen. Niet in geschil is dat dit door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is gedaan. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan deze rechtshandelingen geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. Ook ten aanzien van de Canadese geboorteakte gaat het daarom om de vraag of erkenning van de uit de Canadese geboorteakte voortvloeiende afstammingsrelaties kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 10:100 lid 1 sub c BW.
Openbare orde exceptie?
Uit artikel 10:101 lid 1 BW juncto artikel 1:100 lid 2 BW volgt dat de erkenning van de buitenlandse akte, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde kan worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit deze titel zou zijn gevolgd. Als uitgangspunt geldt dat het enkele feit dat het van rechtswege ontstaan van een familierechtelijke betrekking met de beide wensouders niet overeenstemt met de huidige bepalingen in het Nederlands recht, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde. Van onverenigbaarheid met de openbare orde is immers slechts sprake in geval van strijdigheid met beginselen en waarden van juridische, sociale of morele aard die in de eigen rechtsorde fundamenteel worden geacht.
Uitgangspunt is dat de buitenlandse akte dient te worden erkend. Het feit dat naar het recht van [plaats] , Canada, de wensouders als juridische ouders op de geboorteakte worden geregistreerd, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde. Zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, is het draagmoederschapstraject naar het oordeel van de rechtbank met de nodige zorgvuldigheidseisen omkleed, is de afstammingsrelatie voor [minderjarige] herleidbaar en is hiermee voldoende voorzien in het recht van het kind om zijn afstamming te kennen zoals opgenomen in artikel 7 IVRK.
Bovendien stamt [minderjarige] genetisch af van de wensouders, die in de geboorteakte zijn opgenomen. De geboorteakte is daarmee in lijn met de afstamming van het kind.
In het kader van de openbare orde overweegt de rechtbank dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Mennesson v. France (no. 65192/11, ECHR 185, 2014) en de ‘advisory opinion’ van het EHRM van 10 april 2019 (no. P16-2018-001) blijkt dat het EHRM het in het belang van het kind acht dat hij een juridische afstammingsband heeft met de personen die hem verzorgen en opvoeden, ook indien tussen hen geen genetische band bestaat. Daarbij acht het EHRM het in het belang van het kind dat de periode vanaf de geboorte van het kind totdat de juridische band met de wensouders is gevestigd, zo kort mogelijk is, zodat het kind minder lang in een onzekere positie verkeert, waarbij omstandigheden als (rechtmatig) verblijf bij de wensouders, nationaliteit en erfrecht een rol kunnen spelen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij door erkenning van de buitenlandse beslissing en geboorteakte handelt naar wat het EHRM in dit soort zaken van een lidstaat verlangt. Immers, door erkenning van de buitenlandse beslissing en geboorteakte wordt de juridische band van de wensouders met de kinderen vanaf de geboorte erkend. De rechtbank overweegt hierbij dat het onwenselijk is dat het juridisch ouderschap van verzoekers door middel van adoptie zou moeten worden vastgesteld, terwijl het ouderschap van verzoekers reeds is vastgesteld bij een voor erkenning vatbare buitenlandse beslissing, welke is vastgelegd in de buitenlandse geboorteakte. Hiermee wordt voorkomen dat [minderjarige] in verschillende landen een afwijkende afstammingsstatus heeft.
De ambtenaar heeft zich in eerste instantie nog verzet tegen de verzochte verklaring voor recht ten aanzien van de geboorteakte van [minderjarige] en de daarmee verzochte last tot inschrijving, omdat de geboorteakte naar zijn aard niet vatbaar zou zijn voor inschrijving in de registers van de burgerlijke stand. In zijn brief van 26 april 2023 heeft de ambtenaar zich echter ten aanzien van de verzoeken die zien op een registratie van de geboorte van het kind in de registers van de burgerlijke stand gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit gelet op de ontwikkelingen in de rechtspraak en de op diverse zittingen gewisselde standpunten.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de geboorteakte van [minderjarige] van rechtswege in Nederland kan worden erkend, evenals de daarin vastgelegde familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming. Omdat de geboorteakte wordt erkend en door een bevoegde instantie is opgemaakt, is deze naar zijn aard vatbaar voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. De rechtbank zal de verzochte verklaring voor recht dan ook uitspreken.
Het primaire verzoek onder III.: het gelasten van de ambtenaar tot inschrijving van de Canadese geboorteakte met daarop de vermelding van de Canadese beslissing
Toepasselijk recht
Nu wordt verzocht de ambtenaar te gelasten de Canadese geboorteakte en Canadese beslissing in te schrijven in het Nederlandse register van geboorten, zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
Op grond van artikel 1:26b BW in samenhang gelezen met artikel 1:25 lid 1 BW kan de rechtbank de inschrijving gelasten van een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte van geboorte in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage, indien de akte een persoon betreft die op het ogenblik van het verzoek Nederlander is.
De rechtbank stelt vast dat in het voorgaande is vastgesteld dat de Canadese beslissing en geboorteakte van [minderjarige] in Nederland kunnen worden erkend. Daarmee worden de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoekers en [minderjarige] erkend. Dit betekent dat
op grond van de Canadese beslissing en geboorteakte verzoekers de juridische ouders van [minderjarige] zijn. Daarmee stamt hij af van Nederlandse ouders, zodat hij de Nederlandse nationaliteit aan hen ontleent. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde voor inschrijving van de Canadese geboorteakte in het Nederlandse register.
Voor wat betreft de inschrijving van de Canadese beslissing bepaalt artikel 1:20b BW – voor zover hier van belang – dat op verzoek van een belanghebbende dan wel ambtshalve van akten en uitspraken die buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt of gedaan en een overeenkomstige uitwerking hebben als de akten en rechterlijke uitspraken, bedoeld in artikel 1:20 BW, door de ambtenaar van de burgerlijke stand een latere vermelding wordt toegevoegd aan de desbetreffende in de registers van de burgerlijke stand hier te lande voorkomende geboorteakte, tenzij de Nederlandse openbare orde zich hiertegen verzet.
De rechtbank stelt vast dat de Canadese beslissing een ontkenning van het moederschap van de draagmoeder en een vaststelling van het ouderschap van verzoekers over [minderjarige] betreft, zodat deze beslissing overeenkomt met een Nederlandse rechterlijke uitspraak zoals bedoeld in artikel 1:20 BW. Van de beslissing van deze rechtbank, dat de Canadese uitspraak van rechtswege in Nederland kan worden erkend, dient dan ook een latere vermelding op de (nog in te schrijven) geboorteakte van [minderjarige] te worden gemaakt. De rechtbank zal de ambtenaar gelasten een latere vermelding te plaatsen op de (nog in te schrijven) geboorteakte van [minderjarige] . De rechtbank stelt vast dat dit overeenkomt met het door de ambtenaar in zijn brief van 11 juli 2022 ingenomen standpunt omtrent het registreren van de Canadese beslissing op de geboorteakte van [minderjarige] .
Het primaire verzoek onder IV.: gezag
Toepasselijk recht
De Nederlandse rechter is op grond van Nederlands recht bevoegd om te beoordelen of er van rechtswege ouderlijke verantwoordelijkheid van verzoekers over [minderjarige] is ontstaan, omdat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
Verzoekers zijn op grond van de draagmoederschapsovereenkomst vanaf de geboorte van [minderjarige] verantwoordelijk voor hem. Op grond van de beslissing van de “ [the superior court] ”, van 27 mei 2020 zijn verzoekers vanaf de datum van deze beslissing de juridische ouders van [minderjarige] . Deze uitspraak wordt in Nederland erkend, zodat verzoekers vanaf dat moment ook naar Nederlands recht de ouders van [minderjarige] zijn. Gelet op de buitenlandse beslissing dat verzoekers de juridische ouders zijn, de bepaling in de Canadese Children’s Act waaruit op valt te maken dat de (beoogde) ouders de rechten en verantwoordelijkheden over het kind dragen en de inhoud van de “Affidavit” van de draagmoeder, is de rechtbank van oordeel dat verzoekers van rechtswege samen zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Het verzoek om aldus te verstaan zal als op de wet gegrond worden toegewezen. De rechtbank zal de griffier gelasten om deze uitspraak, als die onherroepelijk is geworden, aan het gezagsregister toe te zenden zodat er een aantekening van deze beschikking in het gezagsregister kan worden gemaakt.
De subsidiaire verzoeken onder V., VI. en VII.
De rechtbank stelt vast dat zij de primaire verzoeken toewijst, zodat zij niet meer toekomt aan de subsidiaire verzoeken. Deze verzoeken zullen daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
Ten aanzien van alle te nemen beslissingen geldt dat de aard van deze beslissingen zich verzet tegen het bij voorraad uitvoerbaar verklaren van de beslissingen. Dit maakt dat de rechtbank het verzoek om de beslissingen, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zal afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
*
verklaart voor recht dat de Canadese geboorteakte van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 in [plaats] , Canada, waarop verzoekers als ouders worden vermeld, van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage;
*
verklaart voor recht dat de beslissing van de “ [the superior court] ” van 27 mei 2020, waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming tussen verzoekers en [minderjarige] zijn vastgesteld van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
*
gelast de inschrijving in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage van de door de bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften in [plaats] , Canada, opgemaakte geboorteakte van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 te [plaats] , Canada, [registratienummer] , opgemaakt op [datum] 2020;
waarvan een fotokopie aan deze beschikking is gehecht;
*
bepaalt dat de ambtenaar op deze geboorteakte een latere vermelding plaatst van voornoemde Canadese beslissing, welke beslissing de ontkenning van het moederschap van de draagmoeder betreft en de vaststelling van het ouderschap van verzoekers;
*
verstaat dat verzoekers gezamenlijk zijn belast met het gezag over [minderjarige] ;
*
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.S.F. de Nijs, C.L. Strop en K.M. Crooij-Heins, rechters, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken op de openbare zitting van 15 juni 2023.