ECLI:NL:RBDHA:2023:9602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
SGR 23/414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van zorg- en huurtoeslag op basis van nieuwe inkomensgegevens en terugvordering van teveel betaalde voorschotten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de herziening van zorg- en huurtoeslag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 september 2022, waarin haar zorgtoeslag en huurtoeslag over 2021 op nihil waren vastgesteld, en het teveel betaalde voorschot werd teruggevorderd. De Belastingdienst had bij de herziening van de toeslagen gebruik gemaakt van een melding van de Basisregistratie inkomen (BRI), waaruit bleek dat het toetsingsinkomen van eiseres € 31.778 bedroeg. Eiseres betwistte dit inkomen en stelde dat er geen rekening was gehouden met aftrekposten en dat een nabetaling van loon van Booking.com ten onrechte was meegerekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst op 11 januari 2023 een aangepast inkomen van € 28.884 heeft ontvangen, wat leidde tot een herziening van de toeslagen. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk was, omdat het bezwaar ongegrond was verklaard. Wat betreft het besluit van 31 januari 2023, oordeelde de rechtbank dat de Belastingdienst terecht was uitgegaan van het toetsingsinkomen van € 28.884 en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugvordering van de teveel betaalde toeslagen zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor eiseres om een betalingsregeling aan te vragen bij de Belastingdienst.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte inkomensgegevens bij de toekenning van toeslagen en de voorwaarden waaronder terugvordering kan plaatsvinden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de zorgtoeslag en huurtoeslag van eiseres over het jaar 2021 definitief berekend op nihil en bepaald dat het teveel betaalde voorschot zorgtoeslag van € 1.295 en het voorschot huurtoeslag van € 1.263 wordt teruggevorderd.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 9 januari 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Met dagtekening 28 december 2020 is aan eiseres een voorschot zorgtoeslag toegekend van € 1.287. Bij het vaststellen van dit voorshot is verweerder uitgegaan van een geschat jaarinkomen over 2021 van € 10.835. Met dagtekening 22 september 2021 is aan eiseres voor de periode vanaf 1 augustus 2021 een voorschot huurtoeslag toegekend van
€ 1.255. Bij het vaststellen van dit voorschot is verweerder uitgegaan van een door eiseres op 4 augustus 2021 opgegeven geschat inkomen over 2021 van € 21.120.
2. Verweerder heeft de zorgtoeslag en huurtoeslag over 2021 vervolgens herzien naar nihil, omdat uit een op 25 mei 2022 ontvangen melding van de Basisregistratie inkomen (BRI) een toetsingsinkomen is gebleken van eiseres van € 31.778. Op basis van dat inkomen heeft eiseres geen recht op zorgtoeslag en huurtoeslag.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt dat verweerder van een onjuist toetsingsinkomen uitgaat. Volgens eiseres heeft verweerder geen rekening gehouden met aftrekposten en is bij het inkomen een nabetaling van loon van Booking.com uit 2017 opgeteld. Verder stelt eiseres dat zij niet in aanmerking kwam voor een urgentieverklaring, waardoor zij begin 2021 noodgedwongen heeft moeten verhuizen naar een dure vakantiewoning. Voor de vakantiewoning had zij geen recht op huurtoeslag. Om de huur te kunnen betalen had zij twee banen en werkte zij 60 uur per week. In de loop van 2021 kreeg zij een sociale huurwoning en besloot zij zich te richten op een traineeship bij Cegeka. Zij is toen minder gaan werken, waardoor zij minder is gaan verdienen en de huurtoeslag nodig had om rond te komen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 11 januari 2023 van de BRI de melding heeft ontvangen dat het inkomen van eiseres is aangepast en vastgesteld op € 28.884. Op basis van het nieuwe inkomensgegeven zijn de zorg- en huurtoeslag bij besluit van
31 januari 2023 herzien naar respectievelijk € 330 en € 239. Het besluit van 31 januari 2023 houdt een wijziging in van het bestreden besluit, in die zin dat alsnog zorgtoeslag en huurtoeslag aan eiseres over 2021 is toegekend. Het besluit van 31 januari 2023 is daarmee aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het beroep van eiseres mede wordt geacht te zijn gericht tegen dit besluit. Nu niet is gesteld of gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit, zal de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen dat besluit, niet-ontvankelijk verklaren.
5. Met betrekking tot het besluit van 31 januari 2023, overweegt de rechtbank als volgt. Het recht op zorg- en huurtoeslag en de hoogte daarvan is afhankelijk van de draagkracht van eiseres. Verweerder dient bij de bepaling van de draagkracht [1] uit te gaan van het inkomensgegeven [2] van eiseres zoals dat door de inspecteur van de inkomstenbelasting (inspecteur) is vastgelegd in de BRI. Van dit inkomensgegeven kan verweerder bij het berekenen van toeslagen niet afwijken. Het inkomensgegeven van
€ 28.884 is door de inspecteur vastgesteld naar aanleiding van de door eiseres ingediende aangifte inkomstenbelasting en is op 11 januari 2023 geregistreerd in de BRI. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van dit toetsingsinkomen. Blijkens de stukken heeft de inspecteur bij het vaststellen van dit inkomen rekening gehouden met de door eiseres gestelde aftrekposten. De nabetaling van loon van Booking.com is niet betrokken in dit inkomensgegeven, omdat de door eiseres gestelde nabetaling niet in het jaar 2021 heeft plaatsgevonden. Niet gebleken is dat verweerder, uitgaande van een toetsingsinkomen van
€ 28.884, het recht van eiseres op zorg- en huurtoeslag op onjuiste wijze heeft berekend. Dat eiseres de rekentool van verweerder heeft gebruikt voor het schatten van haar inkomen, leidt niet tot een ander oordeel. De uitkomst van die berekening is slechts een indicatie van de toeslagen waar eiseres mogelijk recht op heeft. Daar komt bij dat eiseres heeft verklaard dat zij bij het invullen van de rekentool geen rekening heeft gehouden met het vakantiegeld.
6. Doordat er dus een verschil is tussen het opgegeven geschatte toetsingsinkomen en het daadwerkelijke toetsingsinkomen volgens de BRI, heeft eiseres een te hoog bedrag aan voorschotten ontvangen. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir is het uitgangspunt dat verweerder het volledige bedrag terugvordert. Verweerder kan van volledige terugvordering afzien, indien de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de met die terugvordering te dienen doelen. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [3] In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat een toeslag een financiële tegemoetkoming is van het Rijk waarop alleen aanspraak kan worden gemaakt als wordt voldaan aan de daartoe in wet- en regelgeving gestelde voorwaarden. Hierbij past dat op grond van de systematiek van de Awir voorafgaand aan de definitieve berekening het bedrag van het voorschot zoveel mogelijk wordt afgestemd op het bedrag waarop de definitieve berekening vermoedelijk zal worden vastgesteld. Verweerder probeert te voorkomen dat er ten onrechte te hoge toeslagen worden uitgekeerd, maar om uiteenlopende redenen kan dat niet altijd worden voorkomen. Daarnaast wijst verweerder op het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022 (nr. 2022-21478; het Verzamelbesluit), waarin het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen is opgenomen. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, verweerder kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. In het Verzamelbesluit zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen en is vermeld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk voor het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
7. In het geval van eiseres is de terugvordering ontstaan door een afwijking van het geschatte inkomen en het vastgestelde inkomen. Dit is dus geen bijzondere omstandigheid die zich verzet tegen terugvordering. Volgens verweerder zijn ook de omstandigheden dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een urgentieverklaring en dat zij noodgedwongen naar een dure vakantiewoning heeft moeten verhuizen en daardoor meer is gaan werken, op zichzelf of in samenhang bezien niet aan te merken als bijzondere omstandigheden die na een belangenafweging reden zijn om van terugvordering af te zien of te matigen. Volgens verweerder zijn de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig met de daarmee te dienen doelen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd, zijn bijzondere omstandigheden ook overigens niet gebleken. In het Verzamelbesluit is tevens uiteen gezet dat financiële omstandigheden van de belanghebbende in beginsel geen aanleiding zijn om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Reden hiervoor is dat de belanghebbende verweerder kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling te treffen, waarna de dienst aan de hand van de financiële gegevens van de belanghebbende nagaat wat de betalingscapaciteit is. De financiële situatie van eiseres kan dus ook niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen dringende redenen waren om af te zien van de terugvordering van de te veel betaalde toeslagen dan wel dit bedrag te matigen.

Wat is de conclusie?

8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover dat zich richt tegen het bestreden besluit en ongegrond voor zover het beroep is gericht tegen het besluit van 31 januari 2023. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 31 januari 2023, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste en tweede lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef
2.Artikel 21, eerste lid, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.