ECLI:NL:RBDHA:2023:958
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsdocument EU/EER wegens niet-ontvankelijkheid
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. De verzoeker had op 1 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na bezwaar van de verzoeker heeft de staatssecretaris op 29 juni 2022 het bezwaar gegrond verklaard en besloten tot afgifte van het verblijfsdocument. De verzoeker heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, maar de voorzieningenrechter heeft deze uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig en was de termijn voor het instellen van beroep inmiddels verlopen. Hierdoor kon er geen toepassing worden gegeven aan artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb, wat betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was wegens gebrek aan connexiteit.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat de heroverweging van het bestreden besluit niet plaatsvond vanwege een gebrek in het besluit, maar vanwege nieuwe informatie die in de bezwaarfase was aangedragen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.