3.4.Verweer verhoor verdachte als getuige en verstrekking rapportages
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in zijn rechten is geschaad, doordat hij in eerste instantie als getuige is gehoord terwijl hij feitelijk reeds als verdachte werd aangemerkt. Daarnaast is volgens de raadsman sprake van schending van de beginselen van goede procesorde, omdat de officier van justitie de rapportages van de verdachte aan de nabestaanden heeft verstrekt.
De raadsman heeft aangevoerd dat de gestelde inbreuken, mede gezien de verhouding tot de ernst van de verdenking, niet zonder meer als dusdanig ernstig kunnen worden beschouwd dat deze zouden dienen te leiden tot bijvoorbeeld een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Nu deze fouten echter niet meer kunnen worden hersteld zou volgens de raadsman enige compensatie richting de verdachte op zijn plaats zijn.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in eerste instantie als getuige is gehoord, omdat er op dat moment geen redelijk vermoeden van schuld was. Pas op het moment dat er voldoende aanwijzingen waren om hem als verdachte aan te merken, is dat ook gebeurd. Ten aanzien van het verstrekken van de rapportages heeft de officier van justitie uitgelegd dat zij in eerste instantie een andere belangenafweging heeft gemaakt. Later is de belangenafweging anders uitgevallen. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht – als er sprake zou zijn van een vormverzuim – daar geen consequenties aan te verbinden, nu er geen belang is geschaad.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de rechter enkel rechtgevolgen verbinden aan bij het voorbereidend onderzoek begane vormverzuimen die niet meer kunnen worden hersteld. Daarin ligt besloten dat artikel 359a Sv toepassing mist ingeval geen sprake is van een vormverzuim, of het vormverzuim is hersteld of kan worden hersteld. Niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de
belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte niet in enig rechtens te beschermen belang is geschaad door in eerste instantie als getuige te zijn gehoord. Allereerst blijkt uit niets dat ten tijde van dat verhoor reeds sprake was van een redelijk vermoeden van schuld jegens de verdachte. Het door de raadsman gestelde vormverzuim doet zich strikt genomen dan ook niet voor. In het geval dit overigens wel zo zou zijn geweest, geldt dat de verdachte hierdoor niet in een te respecteren belang zou zijn geschaad. De betreffende verklaring wordt namelijk niet voor het bewijs gebruikt en ook verder blijkt niet welk belang geschaad zou zijn.
Ten aanzien van het verstrekken van de rapportages door de officier van justitie aan de nabestaanden is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de officier van justitie niet transparant is geweest. De officier van justitie heeft daarmee in strijd met de beslissing van de rechtbank van 26 augustus 2022 en haar eigen toezegging gehandeld. Ze heeft evenmin tevoren overleg met de raadsman gezocht of hem zelfs maar van haar voornemen op de hoogte gesteld. Daardoor werd de verdachte, die van een andere opvatting van de officier van justitie mocht uitgaan, de mogelijkheid van overleg, invloed op de omvang van de verstrekking of protest ontnomen. Ook is onduidelijk gebleven waarom een stuk dat aanvankelijk in de visie van de officier van justitie geen processtuk was later toch als zodanig werd beschouwd.
De handelwijze van de officier van justitie acht de rechtbank kwalijk. Dat geldt te meer nu de verdachte, ook gelet op de heldere adviezen om hem het feit niet toe te rekenen, een beroep op bewijsuitsluiting of strafvermindering in het kader van 359a Sv niet zou baten.
Daargelaten de vraag of haar na de eerdere aanvang van het onderzoek op de terechtzitting nog de bevoegdheid tot verstrekking toekwam, kon de officier van justitie, gelet op haar eerdere ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke standpunt, niet langer zonder meer van die bevoegdheid gebruik maken. Door dat toch te doen heeft ze het vertrouwensbeginsel geschonden, dat ook haar bindt. Zwaarwichtige redenen daarvoor zijn niet gebleken.
Een verstrekking van een dergelijk rapport onder deze omstandigheden, in het bijzonder de niet te voorziene tournure, vormt dan ook een onherstelbaar vormverzuim. De geschonden rechtsnorm beschermt de behoorlijke procesorde en de persoonlijke levenssfeer van verdachte.
Nu die schending niet noopt tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, niet enig bewijsmiddel raakt en, gelet op het navolgende, ook strafvermindering niet aan de orde is, zal de rechtbank volstaan met die constatering.