ECLI:NL:RBDHA:2023:9546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
22/7664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan GmbH wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav)

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] GmbH en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De rechtbank behandelt een beroep tegen een bestuurlijke boete die aan eiseres is opgelegd wegens meerdere overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De verweerder had op basis van een melding en inspectie vastgesteld dat eiseres vreemdelingen had ingeleend zonder de vereiste tewerkstellingsvergunningen. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde boete van € 108.750,- niet evenredig is en matigt deze tot € 54.375,-, omdat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet volledig kan worden verweten dat de Wav is overtreden, aangezien zij erop vertrouwde dat [bedrijfsnaam 2] de juiste controles zou uitvoeren. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en herroept de eerdere boete, waarbij de nieuwe boete wordt vastgesteld op € 54.375,-. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] GmbH, uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.A.M. Hoogveld),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. S.J. Erades).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2022 heeft verweerder een bestuurlijke boete aan eiseres opgelegd.
Bij besluit van 24 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft op 21 januari 2019 een melding ontvangen over [bedrijfsnaam 1] GmbH (hierna [bedrijfsnaam 1]) waaruit blijkt dat bij [bedrijfsnaam 1] vreemdelingen werkzaamheden zouden verrichten zonder tewerkstellingsvergunningen. [bedrijfsnaam 1] had aan eiseres een opdracht gegeven tot het inlenen van dit personeel. Op 4 april 2019 hebben inspecteurs een bezoek gebracht aan [bedrijfsnaam 1]. Tijdens dit bezoek en het daaropvolgende onderzoek zijn meerdere overtredingen geconstateerd;
- twee overtredingen van artikel 2a eerste lid Wav [1] ;
- twee overtredingen van artikel 15 eerste lid Wav;
- twee overtredingen van artikel 15 tweede en vierde lid Wav;
- 17 overtredingen artikel 15a Wav.
Naar aanleiding van deze constateringen heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 108.750,-. Dit omdat eiseres verantwoordelijk was voor het inlenen van het personeel. Met de beslissing op bezwaar is deze boete met 50% gematigd en vastgesteld op een bedrag van € 57.750,-.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres heeft opdracht gegeven aan [bedrijfsnaam 2], SIA (hierna [bedrijfsnaam 2]) om arbeidskrachten beschikbaar te stellen voor het ompakken van pallets diepvriesproducten. Hierbij gold als vereiste dat alleen arbeidskrachten met de nationaliteit van een EU-lidstaat zouden worden ingezet. Nu eiseres meende, en mocht menen dat er alleen unieburgers werkzaam waren is er sprake van verminderde verwijtbaarheid. De opgelegde boete is dan ook niet evenredig. Daarbij komt dat het niet mogelijk was om contact te krijgen met [bedrijfsnaam 2]. Zij reageerde niet op verzoeken van eiseres tot het overhandigen van de identiteitsbewijzen van de werknemers. Dit weet verweerder ook, want ook de inspecteurs van verweerder kregen geen reactie op hun verzoek. Het kan eiseres dan ook niet verweten worden dat zij niet voldaan heeft aan artikel 15 a Wav.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijtbaarheid van de overtredingen van artikel 15a van de Wav
3. De hoogste bestuursrechter heeft bepaald dat de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2017 ten onrechte geen onderscheid maakt tussen opzet, grove schuld en normale verwijtbaarheid bij het vaststellen van het toepasselijke boetenormbedrag. Hetzelfde geldt voor de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2020. In afwachting van nieuw beleid van de minister, neemt de hoogste bestuursrechter 100% van het boetenormbedrag als uitgangspunt wanneer artikel 2 of 15a van de Wav opzettelijk is overtreden en 75% van dat bedrag indien sprake is van grove schuld bij de overtreder. Is geen sprake van opzet of grove schuld, dan is 50% van het boetenormbedrag een passend uitgangspunt en bij verminderde verwijtbaarheid is dat 25% van het boetenormbedrag. [2]
3.1.
Verweerder mag in beginsel bij overtreding van de Wav uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Dat de Wav als zodanig bekend wordt verondersteld en dat deze is overtreden, brengt nog niet met zich dat de werkgever in kwestie de overtreding opzettelijk heeft begaan of daaraan grove schuld heeft. Afwijking naar beneden van genoemde 50% van het boetenormbedrag is aangewezen als sprake is van verminderde verwijtbaarheid bij de werkgever. Onder verminderde verwijtbaarheid worden verstaan situaties waarin het de werkgever niet volledig valt aan te rekenen dat hij de Wav heeft overtreden.
3.2.
Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen is het de eigen verantwoordelijkheid van een werkgever om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of aan de voorschriften van de Wav wordt voldaan. [3] Door erop te vertrouwen dat een ander bedrijf de controles zou uitvoeren, heeft eiseres het risico genomen dat die controle niet toereikend zou zijn en de Wav zou worden overtreden. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.
3.3.
De rechtbank is het met verweerder eens dat inspanningen van na de overtreding niet van betekenis kunnen zijn voor de mate van verwijtbaarheid. De hoogste bestuursrechter heeft echter ook bepaald dat inspanningen die zijn verricht na de overtreding, ter voorkoming van verdere overtredingen, van betekenis kunnen zijn voor de beoordeling of de opgelegde boete evenredig is. Inspanningen achteraf kunnen alleen tot matiging leiden als deze adequaat zijn en uit eigen beweging en zo snel mogelijk zijn verricht. [4]
Verwijtbaarheid van de overtredingen van artikel 2 a en artikel 15 van de Wav
4. De uitspraak van de hoogste bestuursrechter gaat niet over boetes voor overtredingen van artikel 2a en artikel 15 van de Wav. De hoogste bestuursrechter heeft het specifiek over overtredingen van artikel 2, eerste lid, en artikel 15a van de Wav.
4.1.
De boetenormbedragen voor overtredingen van deze bepalingen zijn met € 1.500,00 per overtreding lager dan die voor overtredingen van artikel 2 en artikel 15a van de Wav. Dit heeft ermee te maken dat deze bepalingen uitsluitend administratieve verplichtingen bevatten voor de werkgever. Overtreding daarvan wordt minder zwaar beboet dan illegale tewerkstelling. Omdat artikel 2a en artikel 15 van de Wav een ander, meer administratief, doel dienen, heeft de hoogste bestuursrechter geen aanleiding gezien om de differentiatie van boetenormbedragen ook toe te passen op de boetenormbedragen voor deze overtredingen. Dit neemt niet weg dat verweerder bij het aanwenden van zijn bevoegdheid om een boete op te leggen wegens overtreding van deze artikelen de hoogte van de boete moet afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Verweerder moet bij de toepassing van het beleid dus altijd per individueel geval beoordelen of die toepassing in overeenstemming is met de hiervoor bedoelde wettelijke eisen aan de uitoefening van de boetebevoegdheid. Steeds moet de boete, zo nodig in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zo worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechtbank toetst het besluit van de minister zonder terughoudendheid.
4.2.
Eiseres stelt dat zij er op mocht vertrouwen dat [bedrijfsnaam 2] geen werknemers van buiten de Europese unie in dienst zou nemen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft eiseres hiermee zelf het risico genomen dat de Wav zou worden overtreden. Dit maakt de boete dan ook niet onevenredig. De inspanningen die eiseres na de overtreding heeft verricht maken dit niet anders. Alleen de stelling dat zij contact heeft gezocht met [bedrijfsnaam 2] is onvoldoende, zeker nu hier geen bewijs van is, om te concluderen dat de boete onevenredig is. Hierbij speelt mee dat eiseres beschikte over de namen van de arbeidskrachten. Zij had bijvoorbeeld direct contact met hen kunnen opnemen en op deze manier de gegevens kunnen achterhalen.
Matiging boete in verband met overschrijding redelijke termijn
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de boete voor de overtredingen van artikel 2a en artikel 15 a Wav in bezwaar met 25% gematigd had moet worden. Dit gelet op de omstandigheid dat tussen het afronden van het onderzoek en het insturen van het boeterapport een periode van meer dan een half jaar zit. De boete komt dan neer op een totaal bedrag van € 54.375,-. De rechtbank volgt verweerder in deze conclusie. Het beroep is in zoverre dan ook gegrond.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder van 24 oktober 2022, voor wat betreft de hoogte van de opgelegde boete. De rechtbank voorziet zelf in de zaak te voorzien en herroept het besluit van 26 april 2022 en bepaalt dat het bedrag van de opgelegde boete wordt vastgesteld op € 54.375,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1674,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank;
-verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder van 24 oktober 2022, voor wat betreft de hoogte van de opgelegde boete;
- herroept het besluit van 26 april 2022;
- bepaalt dat het bedrag van de opgelegde boete wordt vastgesteld op € 54.375,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 oktober 2022;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet arbeid vreemdelingen
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1973.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1973.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:369