ECLI:NL:RBDHA:2023:9543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
22/3679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder dwangsom voor afgifte hond na bijtincidenten

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een particulier, en de burgemeester van Leiden als verweerder. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eiser is opgelegd vanwege het niet naleven van een eerder besluit tot afgifte van zijn hond, die betrokken was bij meerdere bijtincidenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder bestuursdwang, waardoor deze onherroepelijk is geworden. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij al meer dan twee jaar niet meer in het bezit van de hond is, en dat de bijtincidenten niet aan hem kunnen worden toegeschreven. Hij betwist de juistheid van de bestuurlijke rapportage en stelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de hond op het moment van de last onder dwangsom niet meer in zijn bezit had. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser over de locatie van de hond als inconsistent beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs is dat de hond nog in het bezit van eiser was ten tijde van de last onder dwangsom. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de bestuurlijke rapportage, die op ambtseed is opgemaakt, als uitgangspunt kan worden genomen, tenzij er tegenbewijs is. Aangezien eiser geen overtuigend tegenbewijs heeft geleverd, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3679

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.J.W. de Water),
en

de burgemeester van Leiden, verweerder

(gemachtigden: M. Atkins en B. Vinkenvleugel)

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2021 heeft verweerder een last onder dwangsom niet naleving bevel afgifte hond aan eiser opgelegd.
Bij besluit van 10 mei 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2023 via een beeldverbinding behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voorts was voor verweerder aanwezig [naam] (wijkagent).

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. In 2019 is naar aanleiding van twee bijtincidenten een kort aanlijn- en muilkorfgebod [1] opgelegd aan de hond ([naam hond]) van eiser. Vervolgens hebben zich op 24 augustus 2020 en op 21 september 2021 nog twee bijtincidenten voorgedaan. Het laatste bijtincident had de dood van een teckel tot gevolg. Verweerder heeft op 28 september 2021 een besluit last onder bestuursdwang tot afgifte/inbeslagname van de hond opgelegd waaraan eiser voor 5 oktober 2021 moest voldoen (hierna: last onder bestuursdwang). [2] Vervolgens is op 10 november 2021 een last onder dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 5.000,- opgelegd voor het niet naleven van de last onder bestuursdwang. Alleen tegen dit laatste besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser geeft aan dat hij al ruim twee jaar niet meer in het bezit van de hond is. Dit betekent dat de laatste twee meldingen over de hond, van 24 augustus 2020 en 28 augustus 2021 niet aan hem kunnen worden toegeschreven. Verweerder heeft dan ook nagelaten om een zorgvuldig onderzoek te doen naar de gebeurtenissen. Verweerder heeft bijvoorbeeld geweigerd de videobeelden op te vragen bij de politie en heeft de chip van de hond niet uitgelezen. Anders dan in bezwaar is gesteld is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat de incidenten hebben plaatsgevonden, dit is niet aan eiser. Eiser kan zich dan ook niet vinden in de redenatie dat hij zou moeten aantonen dat hij de hond niet meer in zijn bezit heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Reikwijdte van het beroep
3. De rechtbank merkt op dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder bestuursdwang. De inhoud van dit besluit van 28 september 2021 is dan ook onherroepelijk en staat vast. In deze procedure gaat het alleen over de vraag of verweerder een last onder dwangsom kon opleggen.
4. In artikel 5:6 van de Awb staat dat geen herstelsanctie kan worden opgelegd zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht is. Aangezien de last onder bestuursdwang om de hond af te geven na 5 oktober 2021 was uitgewerkt, was verweerder op 10 oktober 2021 bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom.
4.1.
Aangezien het besluit van 28 september 2021 onherroepelijk is en daarmee ervan moet worden uitgegaan dat eiser op die datum in het bezit was van zijn hond, is in dit geschil aan de orde of eiser de hond op 10 oktober 2021 nog in zijn bezit heeft gehad.
4.2.
Voor zover eiser stelt niet in staat te zijn om de hond af te geven merkt de rechtbank het volgende op. Eiser heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij op 10 oktober 2021 niet (meer) over de hond beschikte. Eiser heeft in de procedure wisselend verklaard over de hond. De ene keer is gezegd dat de hond in België is en op zitting is verklaard dat de hond dood is en dat eiser hem in een vuilstortbak heeft gegooid. Ongeacht waar de hond zich op dit moment bevindt is het volgens de rechtbank aannemelijk dat, ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom, de hond nog in het bezit van eiser was.
4.3.
Voor zover het eiser niet zou kunnen worden aangerekend dat hij geen rechtsmiddel tegen de last onder bestuursdwang heeft aangewend, wordt het volgende overwogen.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal of bestuurlijke rapportage tenzij tegenbewijs leidt tot afwijking van dit uitgangspunt. De rechtbank ziet in deze zaak geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt duidelijk dat er een bijtincident heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. Eiser en zijn hond zijn herkend en eiser heeft uiteindelijk ook de kosten van de dierenarts betaald. Op 28 augustus 2021 heeft een tweede bijtincident plaatsgevonden. Bij dit incident is een hond overleden. De eigenaar van de overleden hond heeft aangifte gedaan tegen eiser. Ook is de hond van eiser door de wijkagent op camerabeelden herkend. Daarnaast zijn er in de periode 2016 tot en met 2021 meerdere meldingen gedaan door buurtbewoners over eiser en zijn hond. Alleen de stelling dat eiser al jaren niet meer in het bezit is van de hond en de hond de bijtincidenten dus niet veroorzaakt kan hebben is voor de rechtbank onvoldoende reden om aan de bevindingen uit de bestuurlijke rapportage te twijfelen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 2:59 lid 1 Apv
2.Artikel 172 lid 3 Gemeentewet.