In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eisers, bestaande uit een eiser en twee eiseressen, gezamenlijk een verblijfsvergunning voor asiel hebben aangevraagd. De rechtbank heeft deze uitspraak gedaan na een tussenuitspraak waarin werd vastgesteld dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende had gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakte van zijn ambtshalve bevoegdheid om te toetsen of eisers in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak verweerder de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft in een aanvullende motivering aangegeven dat hij geen gebruik maakt van deze bevoegdheid, verwijzend naar het beleid in de Vreemdelingencirculaire. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.674,-.