ECLI:NL:RBDHA:2023:9484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
NL23.4017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en intrekking besluit met dwangsom en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft eiser op 8 januari 2019 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag op 11 november 2021 afgewezen als ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 25 juli 2022 gegrond werd verklaard, omdat verweerder ondeugdelijk had gemotiveerd dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet aannemelijk had gemaakt. Op 21 november 2022 heeft de rechtbank Amsterdam in een derde beroep van eiser geoordeeld dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moest nemen. Echter, op 17 januari 2023 heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen, wat leidde tot een gerechtelijke dwangsom van € 4.200,-. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Op 15 juni 2023 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Eiser heeft de rechtbank verzocht om het beroepschrift te beschouwen als gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 behandeld. De rechtbank oordeelt dat, nu het bestreden besluit is ingetrokken, het beroep gegrond is op basis van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag inmiddels is verstreken en dat verweerder niet kan eisen dat eiser hem in gebreke stelt.

De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag bekend te maken en legt een dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.4017
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 8 januari 2019 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan.
1.1.
Verweerder heeft die aanvraag met het besluit van 11 november 2021 in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.2.
Deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, heeft op 25 juli 2022 het beroep (met zaaknummer NL21.18970) gericht tegen dit besluit gegrond verklaard omdat
verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt.
1.3.
Op 21 november 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, uitspraak gedaan op het – derde – beroep van eiser (zaaknummer NL22.19070) wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft verweerder in die uitspraak opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.
1.4.
Bij besluit van 17 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser (weer) afgewezen als ongegrond. Met dit besluit heeft verweerder vastgesteld dat hij aan eiser € 4.200,- aan gerechtelijke dwangsom verschuldigd is.
1.5.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.6.
Op 15 juni 2023 heeft verweerder het besluit van 17 januari 2023 ingetrokken.
1.7.
Eiser heeft de rechtbank op 16 juni 2023 verzocht om het beroepschrift te lezen als een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiser.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

2. Nu verweerder het bestreden besluit heeft ingetrokken, wordt het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
3. Niet in geschil is dat de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser inmiddels al lang is verstreken.
4. Nu verweerder ermee bekend was dat, na de intrekking van het bestreden besluit, deze situatie zou ontstaan, kan redelijkerwijs niet van eiser worden gevergd dat hij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen verweerder in gebreke stelt. Verweerder heeft dit ook niet betwist. De rechtbank past daarom artikel 6:12, derde lid, van de Awb toe.
5. Het beroep is dus gegrond.
6. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen.
7. De rechtbank ziet in verweerders voornemen om eiser mogelijk opnieuw te horen geen aanleiding om een langere termijn dan twee weken te geven voor het nemen van een nieuw besluit. Daarbij neemt de rechtbank de lange looptijd van deze procedure in aanmerking en het belang van eiser om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over zijn aanvraag. Bovendien is eiser al twee keer aanvullend gehoord en heeft verweerder op de zitting niet kunnen uitleggen waarom een (mogelijk) derde aanvullend gehoor nodig is. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken.
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De rechtsbijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), met een waarde per punt van € 837,-, bij een wegingsfactor 1. Dit laatste omdat het beroep oorspronkelijk was gericht tegen een inhoudelijk asielbesluit en niet tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Toegekend wordt
€ 1.674,-.

Beslissing

  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.