In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker die een aanvraag had gedaan op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.J. Dijkman, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag op 7 februari 2023 was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij niet in staat was het griffierecht te betalen en vroeg om vrijstelling hiervan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker aannemelijk had gemaakt dat hij niet over voldoende middelen beschikte om het griffierecht te betalen, waardoor hij vrijgesteld werd van deze kosten.
Tijdens de zitting op 20 juni 2023, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, werd door de verweerder meegedeeld dat hij zich niet verzette tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter concludeerde dat er een spoedeisend belang was bij de verzochte voorziening, aangezien de verzoeker niet in Nederland mocht zijn en kon worden uitgezet. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de voorlopige voorziening toegewezen en verweerder verboden om verzoeker uit te zetten totdat er een beslissing op het bezwaar was genomen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 837,-, voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 23 juni 2023 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.