In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een man van Sierraleoonse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit dateert van 20 juni 2022. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft totdat op zijn bezwaar is beslist. De Staatssecretaris heeft in een brief van 13 april 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter overwoog dat, aangezien de Staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, er geen beletselen zijn om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten dat de Staatssecretaris zich moet onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting van verzoeker totdat op het bezwaar is beslist. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,- voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.