ECLI:NL:RBDHA:2023:9479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
NL 22.21590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

Op 30 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekster, een Armeense nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had op 20 oktober 2022 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster op 21 oktober 2022 bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist. De Staatssecretaris heeft op 14 april 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.

De voorzieningenrechter heeft, gelet op de omstandigheden en het feit dat de Staatssecretaris zich niet verzet, besloten om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de Staatssecretaris wordt geboden om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting van verzoekster totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21590

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

geboren op [geboortedatum],
van Armeense nationaliteit,
v-nummer: [vnummer],
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeksters aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
Op 21 oktober 2022 heeft verzoekster tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van 21 oktober 2022 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Bij brief van 14 april 2023 heeft verweerder de rechtbank bericht zich niet te verzetten tegen toewijzing van de gevraagde voorziening
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Nu verweerder zich niet verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorziening en de voorzieningenrechter ook overigens geen beletselen ziet om deze toe te wijzen, zal worden beslist als hierna aangegeven.
3. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit Proceskosten bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • gebiedt verweerder om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoekster en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van der Wiel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.