ECLI:NL:RBDHA:2023:9478
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na niet indienen beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een Iraanse nationaliteit met een v-nummer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 10 november 2021 was genomen. Dit besluit betrof de afwijzing van de aanvraag op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Na het indienen van bezwaar heeft de Staatssecretaris op 8 april 2022 beslist op het bezwaarschrift, maar de verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft overwogen dat, aangezien de verzoeker geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beslissing op het bezwaarschrift, de vereiste connexiteit aan het verzoek om voorlopige voorziening is komen te ontvallen. Dit betekent dat het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B. van der Wiel, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.