ECLI:NL:RBDHA:2023:9478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
NL 21.17732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na niet indienen beroep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een Iraanse nationaliteit met een v-nummer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 10 november 2021 was genomen. Dit besluit betrof de afwijzing van de aanvraag op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Na het indienen van bezwaar heeft de Staatssecretaris op 8 april 2022 beslist op het bezwaarschrift, maar de verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft overwogen dat, aangezien de verzoeker geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beslissing op het bezwaarschrift, de vereiste connexiteit aan het verzoek om voorlopige voorziening is komen te ontvallen. Dit betekent dat het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B. van der Wiel, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17732

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
v-nummer: [vnummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2021 heeft verweerder de aanvraag van toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen hangende het gemaakte bezwaar tegen verweerders besluit van 10 november 2021.
Verweerder heeft op 8 april 2022 beslist op het bezwaarschrift van verzoeker.
Verzoeker heeft geen beroep ingediend tegen de beslissing op het bezwaarschrift.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 8:81 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Aangezien verweerder bij besluit van 8 april 2022 op het bezwaar van verzoeker heeft beslist, waartegen verzoekster vervolgens geen rechtsmiddelen heeft aangewend, is, gelet op artikel 8:81, tweede lid, Awb de vereiste connexiteit aan het verzoek komen te ontvallen.
4. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van der Wiel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.