In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. gevestigd te Lisse, en de heffingsambtenaar van de gemeente Lisse. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak op 1 januari 2020, die door de verweerder was vastgesteld op € 288.000. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, omdat zij op 1 januari 2021 geen gebruiker meer was van het pand. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht het bezwaar gegrond verklaarde en de aanslag onroerende-zaakbelastingen vernietigde, maar geen kostenvergoeding toekende. De rechtbank stelde vast dat de verweerder op basis van de gegevens in het Handelsregister mocht uitgaan en dat er geen sprake was van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Eiseres had haar inschrijving in het Handelsregister niet tijdig aangepast en had verweerder niet op de hoogte gesteld van het einde van het gebruik van het pand. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de vergoeding volgens de algemene voorwaarden van de gemachtigde aan de gemachtigde toekwam en niet aan eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.