ECLI:NL:RBDHA:2023:9450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
09-014502-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met vrijspraak van schuld en veroordeling voor gevaar op de weg

Op 3 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een dodelijk verkeersongeval dat plaatsvond op 2 oktober 2021 in Katwijk. De verdachte, geboren in 1994, was als bestuurder van een auto betrokken bij een aanrijding met een fietser, die ter plaatse overleed. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor roekeloosheid en onvoorzichtigheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich niet roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een momentane onoplettendheid, maar niet van de schuldvorm die vereist is voor een veroordeling onder artikel 6 WVW. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van gevaar op de weg, zoals omschreven in artikel 5 WVW. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende voorzichtigheid in acht had genomen en onvoldoende aandacht had voor het verkeer, wat leidde tot de fatale aanrijding. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden op. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het leed dat was veroorzaakt, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 09/014502-22
Datum uitspraak : 3 juli 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. B. Beekman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 2 oktober 2021 te Katwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, [locatie 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- niet, althans onvoldoende de snelheid heeft aangepast aan de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse en/of (vervolgens)
- haar motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en/of (vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekenden fietser tengevolge waarvan zij met haar motorrijtuig in botsing is gekomen met die fietser,
waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 2 oktober 2021 te Katwijk als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, [locatie 1] , als volgt heeft gehandeld:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- niet, althans onvoldoende de snelheid heeft aangepast aan de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse en/of (vervolgens)
- haar motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en/of (vervolgens)
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekenden fietser tengevolge waarvan zij met haar motorrijtuig in botsing is gekomen met die fietser,
waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit voert de raadsvrouw aan dat uit het dossier niet volgt dat sprake is geweest van roekeloos handelen of aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW). Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van gevaarscheppend gedrag, aldus de raadsvrouw.
Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover relevant – ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Het verkeersongeval
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 2 oktober 2021 reed de verdachte als bestuurder van een personenauto op [locatie 1] in Katwijk. De verdachte naderde de fietsoversteekplaats en zag het voor haar van links komende [slachtoffer] , aan wie zij voorrang moest verlenen, pas op het moment dat zij met elkaar in botsing kwamen. [slachtoffer] is nog een aantal meters onder de auto van de verdachte meegesleurd en is ter plaatse overleden.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW?
In de eerste plaats moet de rechtbank beoordelen of de verdachte een verwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt, en zo ja, welke schuldvorm. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Hierbij komt het volgens vaste rechtspraak aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte niet is aan te merken als roekeloos.
Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. De verdachte heeft verklaard dat zij goed zicht had op de weg en haar zicht niet werd belemmerd, dat zij de situatie ter plaatse goed kende en dat zij bij het naderen van de fietsoversteekplaats haar gas heeft losgelaten en niet sneller dan de toegestane 30 km/u heeft gereden. Uit de verkeersongevallenanalyse, noch uit andere stukken van het strafdossier is gebleken dat de verdachte met (te) hoge snelheid heeft gereden of op andere wijze onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden. Er lijkt dan ook sprake te zijn geweest van een momentane onoplettendheid.
Hoewel er sprake is van een ongeluk met zeer grote gevolgen voor het slachtoffer en diens nabestaanden, komt het er in de kern op neer dat de verdachte, voor zover de rechtbank kan vaststellen, één verkeersfout heeft begaan. Zij heeft niet goed op aankomend verkeer op het fietspad gelet. Een andere omstandigheid die heeft geleid tot het fatale ongeluk, namelijk het niet tijdig tot stilstand komen, is het gevolg van het feit dat de verdachte het slachtoffer niet zag aankomen en staat daarom als verkeersfout niet op zichzelf. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het gedrag van de verdachte, alle omstandigheden bezien, niet dusdanig is geweest dat van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW kan worden gesproken.
De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Gevaarzetting in de zin van artikel 5 WVW?
Vervolgens is de vraag aan de orde of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW, dat subsidiair ten laste is gelegd. Voor overtreding van artikel 5 WVW moet sprake zijn van concreet gevaarzettend of verkeershinderend gedrag van de verkeersdeelnemer. Dit gedrag behelst in beginsel ieder gedrag dat van invloed is op de veiligheid van het verkeer, waarbij de strekking is dat er in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar of voorzienbare hinder door de gedraging is of kon ontstaan.
Uit het vastgestelde verkeersgedrag concludeert de rechtbank dat de verdachte onvoldoende voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het kruisende verkeer. Een fietsoversteekplaats vraagt om gerichte aandacht. De verdachte was bekend met de omgeving en zij wist dat zij voorrang moest geven aan kruisende verkeersdeelnemers, derhalve ook aan het slachtoffer. Door [slachtoffer] in een moment van onoplettendheid niet op te merken en hem geen voorrang te verlenen, is een gevaarlijke situatie ontstaan. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. Door het handelen van de verdachte heeft immers een ongeval plaatsgevonden met [slachtoffer] en is [slachtoffer] komen te overlijden.
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat het zicht van de verdachte mogelijk werd gehinderd door de (linker) A-stijl van haar auto. Voor zover daarvan al sprake zou zijn geweest, overweegt de rechtbank dat van een bestuurder van een auto verwacht mag worden dat hij of zij geen statische positie inneemt, maar steeds zo nodig naar voren en/of opzij beweegt om zich ervan te vergewissen dat er voldoende zicht is op de verkeerssituatie. De door de politie slechts als hypothese genoemde omstandigheid van belemmering van het zicht door de A-stijl, ontslaat de verdachte niet van haar eigen verantwoordelijkheid.
Verdachtes gedrag kan naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk, in tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is bepleit, als gevaarzettend in de zin van artikel 5 WVW worden aangemerkt, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het subsidiaire feit heeft begaan.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op 2 oktober 2021 te Katwijk als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, [locatie 1] , als volgt heeft gehandeld:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en vervolgens
- haar motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en vervolgens
- geen voorrang heeft verleend aan een
overstekendefietser
ten gevolgewaarvan zij met haar motorrijtuig in botsing is gekomen met die fietser,
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een rijontzegging voor de duur van een jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in geen geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een zeer gematigde taakstraf. Met betrekking tot de gevorderde rijontzegging heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft zij daarbij opgemerkt dat het rijbewijs van de verdachte na het ongeval ongeldig is verklaard, zodat zij – als zij er ooit weer aan toe is om auto te rijden – op dit moment geen auto rijdt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg. De verdachte heeft op een fietsoversteekplaats met haar auto het [slachtoffer] aangereden, doordat zij hem niet had gezien. Het slachtoffer werd nog een aantal meters meegesleurd onder de auto van de verdachte en is ter plaatse komen te overlijden.
Het leed dat als gevolg hiervan is ontstaan, is groot en onherstelbaar. Dit is ook gebleken uit de verklaring van de dochter van [slachtoffer] , die ter terechtzitting heeft verteld hoe groot het verdriet binnen de familie is en hoe zeer het slachtoffer wordt gemist.
De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf het leed dat is veroorzaakt kan compenseren. Zij spreekt de hoop uit dat met dit vonnis in ieder geval de door de nabestaanden gehoopte duidelijkheid in deze zaak wordt gegeven over de toedracht van en de schuld aan het ongeval.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het haar betreffende strafblad van 23 mei 2023. Daaruit blijkt dat zij niet eerder door een strafrechter is veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerswet.
Gelet op het feit dat de rechtbank komt tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit (het plegen van een verkeersmisdrijf) en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit (het plegen van een verkeersovertreding) komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden.
Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden opleggen met een proeftijd van twee jaar, enerzijds om de ernst van het bewezen verklaarde feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds om te bewerkstelligen dat de verdachte in de toekomst meer voorzichtigheid en oplettendheid zal betrachten in het verkeer.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
  • 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
80 (tachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (veertig) DAGEN;
veroordeelt verdachte ter zake van het subsidiaire feit voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
6 (zes)
MAANDEN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de eventuele uitvoering van de haar voorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.G. Salvadori, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juli 2023.
Bijlage 1: de bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer]
, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 69).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1.
Het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 12 december 2021, voor zover inhoudende (afzonderlijk in het dossier gevoegd):
1.3
Beknopte ongevalsbeschrijving
Op het kruispunt van wegen [locatie 1] - [locatie 2] - [locatie 3] gelegen binnen de bebouwde kom van en in de gemeente Katwijk, had een verkeerongeval plaatsgevonden tussen een personenauto en fietser. De fietser overleed ter plaatse.
1.4
Beknopte wegomschrijving
Ter plaatse was de voorrang voor kruisende fietsers geregeld door middel van een duidelijk zichtbaar aan de rechterzijde van de rijbaan geplaatst rechthoekig geel bord met daarin geplaatst verkeersbord B6 (verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg) van Bijlage 1 RVV 1990 en onderbord OB5030B02 waarop de aard van het gevaar werd aangegeven: “kruisende fietser beide zijden”. Op het wegdek waren zogenaamde haaietanden aangebracht.
1.7
Conclusie / Beantwoording
De fietser reed over het fietspad van [locatie 2] in de richting van [locatie 1] . De Opel reed over [locatie 1] in de richting van [locatie 4] . De fietser reed vanaf [locatie 2] het doorlopende fietspad op om zijn weg te vervolgen naar de overzijde van [locatie 1] . De bestuurder van de Opel welke de genoemde fietsoversteekplaats genaderd was, verleende geen voorrang aan de kruisende fietser. De Opel reed vervolgens met de voorzijde de fietser in de rechter flank aan. De fietser kwam op de linkerzijde op het wegdek ten val waarna deze onder de Opel kwam. De fietser werd ongeveer 15 meter onder de Opel meegenomen. De fietser kwam dwars onder de Opel in eindpositie.
Gezien de aan ons ter beschikking gestelde camerabeelden zijn wij van mening dat de Opel met een eenparige snelheid de fietsoversteek was genaderd. Wij zijn van mening dat de bestuurder van de Opel kort voor en ten tijde van de confrontatie niet geremd heeft. Het derde remlicht van de Opel was namelijk niet brandend te zien op de camerabeelden.
2.
Een geschrift, te weten een schouwverslag van GGD Hollands Midden betreffende [slachtoffer] , opgemaakt en ondertekend op 2 oktober 2021 door [naam] (forensisch arts), voor zover inhoudende (p. 68-69):
Evaluatie
[slachtoffer] is als fietser op een voorrangsfietspad niet gezien door een kruisende auto, door automobilist geschept en onder de auto meegesleurd voor circa 15 meter.
Conclusie
NND
(rechtbank: niet natuurlijke dood).
3.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting van 19 juni 2023, voor zover inhoudende:
Ik reed vaker op [locatie 1] . Ik wist dat sprake was van een voorrangssituatie en dat ik voorrang zou moeten geven aan fietsers en voetgangers. Toen ik de fietser met mijn auto raakte, zag ik hem voor het eerst.