ECLI:NL:RBDHA:2023:9433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
09-035655-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en verlaten plaats van ongeval

Op 30 juni 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende een verkeersongeval met dodelijke afloop. De verdachte, geboren in 1985, heeft op 7 oktober 2021 te 's-Gravenhage zijn auto geparkeerd vlak na een bocht, deels op de rijbaan en deels op de fietssuggestiestrook. Bij het openen van het portier zonder voldoende te kijken, botste een passerende fietser tegen het geopende portier en viel ten val. De fietser liep ernstig hoofdletsel op en overleed kort daarna in het ziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, wat leidde tot het fatale ongeval. De verdachte werd schuldig bevonden aan het veroorzaken van het ongeval door roekeloos rijgedrag en het verlaten van de plaats van het ongeval, terwijl hij wist dat de fietser letsel had opgelopen. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van een jaar op. De uitspraak is gedaan na een inhoudelijke behandeling op 16 juni 2023, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte, de officier van justitie en de raadsman in overweging nam. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/035655-22
Datum uitspraak: 30 juni 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 januari 2023 (regie) en 16 juni 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. V.A. Vitanov naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 7 oktober 2021 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, [locatie 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aa
nzijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar zijn auto deels geparkeerd op de rijbaan en deels op de fietssuggestiestrook en/of (vervolgens)
- hij heeft zonder de nodige voorzichtigheid en/of zonder voldoende te kijken het linkervoorportier geopend, waardoor een aldaar rijdende fietser (te weten [slachtoffer] ) tegen dat portier is gebotst en deze ten val is gekomen, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, waaraan deze op 8 oktober 2021 overleden is.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 oktober 2021 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg, [locatie 1] , als volgt heeft gehandeld:
- hij heeft aldaar zijn auto deels geparkeerd op de rijbaan en deels op de fietssuggestiestrook en/of (vervolgens)
- hij heeft zonder de nodige voorzichtigheid en/of zonder voldoende te kijken het linker voorportier geopend, waardoor een aldaar rijdende fietser (te weten [slachtoffer] ) tegen dat portier is gebotst en ten val is gekomen, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen waaraan deze op 8 oktober 2021 overleden is
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans
kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 7 oktober 2021 als bestuurder dan wel als inzittende van een motorrijtuig (auto) op [locatie 1] een verkeersongeval had veroorzaakt, danwel was betrokken bij dat verkeersongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander, (te weten [slachtoffer] ), letsel was toegebracht de plaats van het ongeval heeft verlaten, waarbij [slachtoffer] in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

3.De geldigheid van de dagvaarding

Ingevolge artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering moet in de dagvaarding worden vermeld waar het ten laste gelegde feit zou zijn begaan. De rechtbank heeft (ambtshalve) geconstateerd dat in het onder 2 ten laste gelegde feit de plaatsnaam 's-Gravenhage ontbreekt. Wel is de straatnaam de ‘ [locatie 1] ’ in de tenlastelegging opgenomen. Gelet op de samenhang met het onder 1 ten laste gelegde feit, met daarin de vermelding van de ‘ [locatie 1] te 's-Gravenhage’ is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding wat betreft feit 2 geldig is, omdat het voor de verdachte helder is om welk ongeval het gaat en waar dit ongeval heeft plaatsgevonden.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking (DH), afdeling infrastructuur (DH), team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 81), alsmede het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse van 22 februari 2022 (doorgenummerd pagina 1 t/m 8, met als bijlagen een foto reportage (blad 1 t/m blad 36), een fotogrammetrie-uitwerking en een AutoCAD-tekening (bestaande uit twee pagina’s).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
16 juni 2023;
2. Het proces-verbaal van relaas, bekijken camerabeelden, opgemaakt op 29 oktober 2021 (p. 5 t/m 6);
3. Het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 22 februari 2022 (p. 1 t/m 8, met als bijlagen een foto reportage (blad 1 t/m blad 36), een fotogrammetrie-uitwerking en een AutoCAD-tekening (bestaande uit twee pagina’s);
4. Een geschrift, te weten een schouwverslag, opgemaakt en ondertekend op 8 oktober 2021 door C.G. Dirksen, Forensisch arts, GGD Haaglanden (p. 79 t/m 80).
4.2.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Juridisch kader artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Voor een bewezenverklaring is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid kan niet worden aangegeven of een enkele verkeersfout voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van dit wetsartikel. Van schuld in de zin van dit wetsartikel is pas sprake in geval van (ten minste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren in de zin van artikel 6 WVW. Daarnaast is het zo dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van een dergelijke mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De mate van schuld
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte op 7 oktober 2021 te Den Haag omstreeks 19:25 uur de auto waarin hij reed, vlak na een bocht deels op de rijbaan, [locatie 1] , en deels op de fietssuggestiestrook dubbel had geparkeerd.
Vervolgens heeft de verdachte het linkervoorportier geopend op het moment dat de fietser
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) uit genoemde bocht kwam. Hierdoor botste het stuur van de fiets tegen dat geopende portier en is [slachtoffer] ten val gekomen. [slachtoffer] heeft door de val verwondingen op zijn achterhoofd opgelopen, waaraan hij kort daarna is overleden.
[locatie 1] bestaat uit twee rijbanen die doormiddel van een trambaan zijn gescheiden van elkaar. De rijbaan gezien vanuit de rijrichting van de fietser vormt een verbinding tussen [locatie 2] en [locatie 3] . De rijbaan bestaat uit een rijstrook met aan de rechterzijde een fietssuggestiestrook (roodkleurig asfalt). De fietssuggestiestrook is in de bocht gescheiden van de rijstrook met een doorgetrokken streep en vlak na de bocht is dit een onderbroken streep. Uit de verkeerssituatie blijkt dat [locatie 1] een drukke straat is. Uit de camerabeelden blijkt dat het op het tijdstip van het ongeval, omstreeks half 8 ’s avonds, ook behoorlijk druk was ter plekke. De verdachte heeft verklaard dat hij op genoemde plek de auto had geparkeerd en in de linkerzijspiegel heeft gekeken, voordat hij het portier opende. Hij had zicht tot de achterkant van de auto - dus niet tot aan de bocht - en hij heeft vervolgens het portier geopend toen hij niemand zag aankomen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij de auto niet op een veilige plek had geparkeerd en dat hij niet in de binnenspiegel en ook niet over zijn linkerschouder heeft gekeken voordat hij het portier opende.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door in die drukke straat, deels op de rijbaan en deels op de fietssuggestiestrook te parkeren, hij niet voldoende voorzichtig is geweest. De verdachte heeft vervolgens onvoldoende aandacht besteed aan de verkeerssituatie ter plaatse en de verkeersdeelnemers op het moment dat hij zijn portier opende. Daarmee heeft hij niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. Van enkel een kortstondig moment van onoplettendheid was geen sprake. Nu de verdachte niet op een veilige manier volledig zicht had op het verkeer achter hem, waarbij meespeelt dat de verdachte vlak na een bocht geparkeerd stond waardoor hij niet voldoende zicht had op verkeersdeelnemers komende uit die bocht, had hij niet op die plek moeten parkeren en moeten afzien van het openen van het portier.
Gelet op genoemde omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Het verkeersongeval met dodelijk afloop is dan ook aan zijn schuld, als bedoeld in artikel 6 WVW, te wijten.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, nadat [slachtoffer] met zijn stuur tegen het portier was gebotst en ten val was gekomen, uit de auto is gestapt en naar [slachtoffer] is toegelopen. De verdachte heeft verklaard dat hij zag dat de fietser niet bewoog. Vervolgens is de verdachte weggelopen en hoorde hij even later de ambulance komen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de plaats van het ongeval – dat hij had veroorzaakt – heeft verlaten, terwijl hij wist dat [slachtoffer] letsel was toegebracht, waarbij [slachtoffer] in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
4.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 7 oktober 2021 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over [locatie 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aa
nzijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar zijn auto deels geparkeerd op de rijbaan en deels op de fietssuggestiestrook en vervolgens
- heeft
hijzonder de nodige voorzichtigheid en zonder voldoende te kijken het linkervoorportier geopend, waardoor een aldaar rijdende fietser
,te weten [slachtoffer] tegen dat portier is gebotst en deze ten val is gekomen, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, waaraan deze op 8 oktober 2021
isoverleden;
2
hij op 7 oktober 2021
te 's-Gravenhageals bestuurder van een motorrijtuig (auto) op [locatie 1] een verkeersongeval had veroorzaakt, naar hij wist dat aan een ander, te weten [slachtoffer] , letsel was toegebracht de plaats van het ongeval heeft verlaten, waarbij [slachtoffer] in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor een jaar.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf van maximaal 240 uren voor beide feiten op te leggen, eventueel deels voorwaardelijk en eventueel aangevuld met een rijontzegging. De verdachte heeft op dit moment nog geen Nederlands rijbewijs. De raadsman heeft voorts gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij is de kostwinner van zijn gezin, hij heeft geen schulden en hij verdient genoeg om met zijn gezin van te kunnen rondkomen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich aanmerkelijk onvoorzichtig in het verkeer gedragen door op
7 oktober 2021 op een drukke donderdagavond in Den Haag als bestuurder van een auto, op een plek die niet veilig was, de auto te parkeren en vervolgens het portier van de auto te openen, zonder voldoende te kijken. De fietser, die met zijn stuur tegen het geopende portier is gebotst, is ten val gekomen en door verwondingen op zijn achterhoofd overleden. Het handelen van de verdachte heeft een uiterst tragisch gevolg gehad. Ook de verdachte heeft dit afschuwelijke gevolg niet gewild. Er was geen sprake van opzet, maar in de vorm van schuld wordt hem een strafrechtelijk verwijt gemaakt. Van dit ongeval zijn meerdere personen directe getuigen geweest. De verdachte is na het ongeval weggelopen, terwijl hij wist dat de fietser door de botsing en de val letsel had opgelopen. Dit getuigt van een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef als autobestuurder. De rechtbank acht het handelen van de verdachte kwalijk.
Voor de nabestaanden is sprake van een tragisch en onomkeerbaar verlies. De weduwe en de zoon van het slachtoffer hebben ter zitting het verlies en verdriet verwoord in hun voorgelezen verklaringen. Uit de verklaring van de zoon blijkt voorts zijn vergevingsgezindheid richting de verdachte.
De weduwe van het slachtoffer heeft onder meer verklaard: “
Wij zijn nu bijna twee jaar verder en ik hoop dat de veroorzaker intussen beseft wat hij door onoplettendheid heeft aangericht. Het is niet meer terug te draaien. Wij moeten leven met de gevolgen daarvan. Een woord van spijt door de veroorzaker aan de familie maakt niet goed wat er die avond zich heeft afgespeeld. Ook de straf die opgelegd gaat worden, zal nooit voldoende zijn om het verlies van mijn man, onze vader en opa te vereffenen”.
De zoon van het slachtoffer heeft onder meer verklaard: “
Eenmaal in het ziekenhuis ben ik boos heel boos op degene die dit heeft aangericht. Nu bijna twee jaar verder heeft die boosheid ruimte gemaakt voor berusting en vergeving. (…) Ondanks dat ik nu zonder werk zit met o.a. de reden dat het niet zo goed meer ging op het werk na het overlijden van mijn vader. Ondanks het verdriet en de pijn van ons hele samengestelde gezin.
(…) Wat mij betreft krijg je geen straf opgelegd want je zal dit voorval denk ik wel voor de rest van je leven met je meedragen en dat is denk ik al een straf genoeg. Daar moeten jouw kinderen verder niet de dupe van worden. Zij hebben ook recht op een gelukkig leven”.
Ter terechtzitting heeft de verdachte oprecht spijt betuigd en was hij zichtbaar aangedaan. De rechtbank vindt het bewonderenswaardig dat de zoon van het slachtoffer de verdachte op dat moment een glaasje water gaf en zijn hand troostend op de schouder van de verdachte legde.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 mei 2023.
Persoon van de verdachte
De rechtbank neemt in aanmerking - zoals hiervoor al weergegeven - dat de verdachte ter terechtzitting oprecht spijt heeft betuigd voor zijn handelen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte een baan heeft en de kostwinner is van zijn gezin.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW. Daarin wordt onder meer gedifferentieerd naar de mate van schuld en de gevolgen voor het slachtoffer. In zaken zoals deze, waarbij niemand de dood van het slachtoffer heeft gewild, wordt doorgaans een taakstraf opgelegd. Een taakstraf brengt geen vrijheidsbeneming met zich mee, maar brengt wel tot uitdrukking dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het uitgangspunt voor het onderhavige geval – waarin sprake is van de ondergrens van culpa (namelijk
aanmerkelijkeschuld) en het meest vergaande gevolg (de dood) – is een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke rijontzegging van een jaar. Dit is de ook de eis van de officier van justitie, inclusief voor het verlaten van de plaats van het ongeval. De houding van de verdachte zou voor de rechtbank aanleiding zijn om in het voordeel van de verdachte een lagere taakstraf op te leggen voor overtreding van artikel 6 WVW, maar gezien het kwalijke handelen van de verdachte wat betreft het verlaten van de plaats van het ongeval, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De rechtbank zal dan ook aan de verdachte opleggen een taakstraf van 240 uren en een rijontzegging van een jaar.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.3. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van 240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 1 (EEN) JAAR.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. Y.H.M. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2023.