ECLI:NL:RBDHA:2023:9431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
20/7653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser, die eerder als 80-100% arbeidsongeschikt was beoordeeld, kreeg per 21 mei 2020 een verlaging van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage naar 24,13%, wat leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld, waarbij een deskundige psychiater werd ingeschakeld om de gezondheidstoestand van eiser te beoordelen. De deskundige concludeerde dat eiser lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, maar de verzekeringsarts van het UWV handhaafde de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank oordeelde dat de deskundige en de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd waren in hun bevindingen en dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 1 maart 2023 terecht was. Eiser werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen het eerste besluit en het beroep tegen het tweede besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelde het UWV tot betaling van de proceskosten van eiser en de vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7653

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D. Bak),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de WGA loonaanvullingsuitkering [1] (hierna: WIA-uitkering) die eiser op grond van de Wet WIA [2] ontvangt per 21 mei 2020 beëindigd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is verlaagd van 80-100% naar 24,13% per 20 maart 2020, zodat hij niet meer in aanmerking komt voor een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 29 oktober 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen samen met zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundige benoemd.
Op 13 juli 2022 heeft de deskundige een rapport uitgebracht.
Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft verweerder bij besluit van 29 december 2022 (bestreden besluit II) bestreden besluit I gewijzigd door het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond te verklaren en eisers WIA-uitkering te beëindigen met ingang van 1 maart 2023.
Bij brief van 14 februari 2023 heeft eiser gereageerd op het bestreden besluit II.
Bij brief van 7 maart 2023 heeft verweerder gereageerd.
Partijen zijn door de rechtbank bij brief van 20 april 2023 in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 16 mei 2023 gesloten.

Overwegingen

Wat aan de procedure vooraf ging
1. Eiser is 38 uur per week werkzaam geweest als metaalbewerker. Op 5 september 2016 heeft eiser zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten en is aan hem een uitkering op grond van de ZW [3] toegekend. Eiser heeft de maximale periode van 104 weken ZW-uitkering ontvangen. Aansluitend heeft verweerder eiser met ingang van 3 september 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Eiser is toen voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 1 april 2019 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 17 juni 2019 en dat hij vanaf deze datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
2. In het kader van een herbeoordeling heeft verweerder verzocht om een psychiatrische expertise. Op 3 maart 2020 heeft psychiater dr. D. Cohen, werkzaam bij Psyon, een rapportage uitgebracht. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit eiser voor 24,13% arbeidsongeschikt beschouwd per 20 maart 2020. Het gevolg is dat eiser geen recht meer heeft op een WIA-uitkering per 21 mei 2020. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd.
Het bestreden besluit II
3. Omdat twijfel was gerezen over de psychiatrische expertise, heeft de rechtbank aan de deskundige verzocht een nader medisch onderzoek in te stellen naar de gezondheidstoestand van eiser op de datum in geding (21 mei 2020). De deskundige heeft kennis genomen van het dossier, eiser onderzocht en de door de rechtbank gestelde vragen beantwoord in haar rapportage van 13 juli 2022 (met bijlagen).
4. Verweerder heeft naar aanleiding van het rapport van de deskundige het bestreden besluit II genomen, waarbij het besteden besluit I is gewijzigd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser vanaf 1 maart 2023 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb [4] en omdat het bestreden besluit II niet volledig aan de bezwaren van eiser tegemoet komt, heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Omdat niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaren.
5. Aan het bestreden besluit II heeft verweerder ten grondslag gelegd een medisch rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 18 oktober 2022, de door haar opgestelde FML [5] van 18 oktober 2022 en een rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 23 december 2022, met bijlagen. De eerder geduide functies zijn vanwege de gewijzigde FML van 18 oktober 2022 niet meer geschikt. De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens met inachtneming van de gewijzigde FML beoordeeld of er geschikte functies zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige b&b heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Samensteller kunststof - en rubberindustrie (Sbc-code 271130), Productiemedewerker (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en Wikkelaar (Sbc-code 267053) en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 24,15%, wederom minder dan 35%. Dit heeft geleid tot bestreden besluit II, waarbij de WIA-uitkering van eiser met ingang van 1 maart 2023 - na een uitlooptermijn in verband met het duiden van nieuwe functies - is beëindigd.
6. Eiser heeft in een aanvullend beroepschrift van 14 februari 2023 met betrekking tot dit besluit gesteld dat er niets is veranderd ten opzichte van de situatie tijdens de toekenning van de WIA. Aan de toekenning van de WIA-uitkering per 3 september 2018 heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts van 26 juni 2018 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft toen geconcludeerd dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek vanwege een ernstige psychische stoornis (onder andere PTSS), waardoor onvermogen in het persoonlijk en sociaal functioneren bestaat. Eiser stelt dat de ernstige psychische stoornis nog steeds aanwezig is en dagelijks impact heeft op zijn leven. Er is sprake van ernstige beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Hij stelt te zijn aangewezen op werk waarin doorgaans geen direct contact met collega’s vereist is. Eiser wijst er verder op dat hij geen rijbewijs heeft en vanwege zijn psychische klachten niet met het openbaar vervoer kan reizen. Hij is verder sterk beperkt in het omgaan met conflicten, het uiten van gevoelens en het hanteren van emotionele problemen van anderen. De deskundige heeft deze beperkingen ook genoemd in haar rapport. Deze beperkingen zorgen ervoor dat eiser niet in staat is de genoemde functies te verrichten.
7. Verweerder heeft in reactie daarop zich op het standpunt gesteld dat de beperkingen in de FML van 18 oktober 2022 juist zijn vastgesteld. Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen sprake van geen benutbare mogelijkheden. Dit wordt ook ondersteund door het rapport van de deskundige. Daarnaast is de FML aangepast naar aanleiding van het rapport van de deskundige. De door eiser aangegeven punten zijn reeds in de FML opgenomen als beperkingen (emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten en samenwerken). Ten aanzien van punt 2.10 in de FML (Sociaal functioneren, vervoer) heeft de verzekeringsarts b&b in haar rapport van 18 oktober 2022 opgemerkt dat het niet hebben van een rijbewijs geen medisch argument is. Daarbij gaat het bij dit punt omtrent vervoer over reizen met de fiets, auto of openbaar vervoer. Daarom is er op medische gronden geen beperking op dit punt, aldus verweerder.
De beoordeling van de rechtbank
8.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door haar ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige haar overtuigend voorkomt. De deskundige heeft geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een posttraumatische stressstoornis, met uitgestelde expressie, en dat hier op de datum in geding (21 mei 2020) ook sprake van was. De motivering hiervoor is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
8.2.
De deskundige heeft zich voorts uitgelaten over eisers beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, maar heeft daarbij terecht opgemerkt dat het invullen en beoordelen van een FML niet tot de competenties van een psychiater, maar van een verzekeringsarts behoort. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven alle door de deskundige genoemde (extra en ernstigere) beperkingen over te nemen in de FML, met uitzondering van de punten 2.10 (vervoer) en 2.11 (beperkingen in spreken, schrijven en lezen). De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport van 18 oktober 2022 naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom zij, in afwijking van het rapport van de deskundige, geen aanleiding ziet om eiser beperkt te achten op die punten. Dat volgens de deskundige vanwege de taalbarrière eenvoudig taalgebruik vereist is, eiser moeite heeft zich te verwoorden en geen Nederlands kan lezen, is volgens de verzekeringsarts b&b geen medische beperking. Ten aanzien van de overweging van de deskundige dat eiser geen geldig Nederlands rijbewijs heeft en vanwege psychische klachten niet met het openbaar vervoer kan reizen, heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat het niet hebben van een rijbewijs eveneens geen medisch argument is. Verder gaat punt 2.10 over of reizen met de fiets óf met de auto óf met het openbaar vervoer mogelijk is. Er is volgens de verzekeringsarts b&b op medische gronden geen sprake van een beperking op dit punt. De rechtbank is met de verzekeringsarts b&b van oordeel dat de motivering van de deskundige ten aanzien van deze twee beperkingen niet overtuigend is. Deze zijn dan ook terecht niet overgenomen in de FML van 18 oktober 2022.
8.3.
De arbeidsdeskundige b&b heeft met inachtneming van de gewijzigde FML van 18 oktober 2022 functies geselecteerd voor eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat deze functies in medisch opzicht niet passend zijn. De signaleringen zijn voldoende gemotiveerd. Hier zijn ook geen gronden tegen aangevoerd. De onder 5. genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
8.4.
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft verweerder een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft verweerder de WIA-uitkering terecht beëindigd per 1 maart 2023.
8.5.
Eiser heeft in zijn reactie van 14 februari 2023 opgemerkt dat hij geen financiële middelen heeft om een onafhankelijke verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in te schakelen. Voor zover eiser daarmee een verzoek aan de rechtbank tot het benoemen van een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als onafhankelijke deskundige heeft willen doen, wijst de rechtbank dit verzoek af. Zoals hierboven weergegeven ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b en de vastgestelde beperkingen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundige b&b.
8.6.
Gelet op het voorgaande zal het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
9. Nu verweerder naar aanleiding van het beroep een gewijzigd besluit op bezwaar heeft genomen, ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Verweerder heeft bij het bestreden besluit II reeds de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar toegekend. De door eiser in beroep gemaakte kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [6] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen bestreden besluit I, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het aanvullend beroepschrift tegen bestreden besluit II (analoog aan punt 12 van Bijlage A1 bij het Bpb), met een waarde per punt van € 837,‑ en wegingsfactor 1).
10. Er is tevens aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.WGA = Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
2.Wet WIA = Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
3.ZW = Ziektewet
4.Awb = Algemene wet bestuursrecht
5.FML = Functionele Mogelijkheden Lijst
6.Bpb = Besluit proceskosten bestuursrecht