ECLI:NL:RBDHA:2023:943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door de Belastingdienst op verzoek om schadevergoeding op grond van de AVG

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Belastingdienst op zijn verzoek om schadevergoeding op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eiser stelt dat de Belastingdienst zonder zijn toestemming een brief bij ASR heeft opgevraagd, wat schade heeft veroorzaakt. Hij verzoekt de rechtbank om de Belastingdienst te veroordelen tot het nemen van een besluit en om een dwangsom van € 500,- per dag op te leggen, met een maximum van € 100.000,-. Daarnaast vraagt hij om de reeds verbeurde dwangsom van € 1.260,- vast te stellen.

De Belastingdienst heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat de bestuursrechter niet bevoegd is om het verzoek om schadevergoeding te behandelen, omdat de civiele rechter hiervoor bevoegd zou zijn. Daarnaast stelt de Belastingdienst dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen connexiteit is met een besluit als bedoeld in de Uitvoeringswet AVG. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Belastingdienst het verzoek van eiser had moeten opvatten als een verzoek om een zelfstandig schadebesluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst de beslistermijn heeft overschreden en heeft het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen op het verzoek van eiser om een zelfstandig schadebesluit. Tevens heeft de rechtbank de door de Belastingdienst te betalen dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en heeft zij bepaald dat het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2023 in de zaak tussen

mr. [eiser], uit [woonplaats], eiser
en
de minister van Financiën, verweerder
(gemachtigden: mr. P.T. van Arnhem en J.L. Lam).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Belastingdienst op zijn verzoek om schadevergoeding op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2022 via een videoverbinding. Daaraan namen eiser en de gemachtigden van verweerder deel.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Belastingdienst op zijn verzoek om schadevergoeding op grond van de AVG. Aan het verzoek om schadevergoeding ligt ten grondslag dat de Belastingdienst zonder eisers toestemming een brief bij ASR heeft opgevraagd. Hij verzoekt verweerder op te dragen een besluit te nemen en te veroordelen tot een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 100.000,- voor iedere dag dat hij in gebreke blijft een besluit te nemen, met bijkomende verzoeken. Tevens verzoekt hij de door verweerder reeds verbeurde maximale dwangsom van € 1.260,- vast te stellen.
Wat vindt verweerder?
2. Volgens verweerder is de bestuursrechter niet bevoegd om het verzoek om schadevergoeding in behandeling te nemen. De civiele rechter is bevoegd. Zelf als de bestuursrechter wel bevoegd zou zijn, is het beroep niet-ontvankelijk omdat de connexiteit met een besluit als bedoeld in artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG (UAVG) ontbreekt. In dit geval vindt de schadeveroorzakende handeling niet zijn grond in een besluit als bedoeld in artikel 34 van de UAVG maar in het gebruik van de fiscale bevoegdheid van artikel 53 van de Algemene wet inzake de Rijksbelastingen (AWR). Subsidiair is het beroep ongegrond omdat de AVG niet is geschonden en schade ontbreekt. Er is geen reden voor de rechtbank om de (maximaal) verbeurde dwangsom vast te stellen omdat de Belastingdienst geen besluit over het schadeverzoek kan nemen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1.
De gestelde schade zou volgens eiser zijn veroorzaakt door het zonder eisers toestemming opvragen van een brief bij ASR door de Belastingdienst. Titel 8.4 van de Awb is met de inwerkingtreding van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Wns) op 1 juli 2013 in de Awb gekomen [1] . Het overgangsrecht is in artikel IV en artikel V van de Wns opgenomen.
De brief is na de inwerkingtreding van de Wns op 1 juli 2013 bij de ASR opgevraagd. Gelet op artikel IV, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel V, eerste en tweede lid, van de Wns is in dat geval het recht van de Wns van toepassing, tenzij het gaat om een besluit of handeling a) van de Belastingdienst/Toeslagen of b) van andere bestuursorganen voor zover genomen of verricht in het kader van aan de Belastingdienst opgedragen taken. Van dit laatste is sprake, nu de brief is opgevraagd door de Belastingdienst in het kader van een haar opgedragen taak. Dit betekent dat titel 8.4 van de Awb, en daarmee artikel 8:88 van de Awb, niet van toepassing is op eisers verzoek, maar het recht zoals dat voor 1 juli 2013 gold. [2]
3.2.
Op grond van het toepasselijke oude recht is de bestuursrechter bevoegd een oordeel te geven over een verzoek om schadevergoeding indien dat verzoek gedurende een bij hem aanhangige beroepsprocedure is gedaan (artikel 8:73, eerste lid, van de Awb (oud)), of indien een dergelijk verzoek bij het bestuursorgaan is gedaan en dat bestuursorgaan daarop een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb (een zelfstandig schadebesluit) heeft genomen.
3.3.
Verweerder had dus het verzoek van eiser moeten opvatten als een verzoek op grond van artikel 8:73 van de Awb om een zelfstandig schadebesluit. Verweerder had op dit verzoek een besluit moeten nemen. Dit besluit zou niet anders hebben kunnen inhouden dan een afwijzing van het verzoek om schadevergoeding bij zelfstandig schadebesluit, omdat de (on)rechtmatigheid van het opvragen van de brief bij de ASR nog niet vaststaat. Immers bij de belastingrechter is nog een beroep (bij de rechtbank bekend onder nummer 22/2614) aanhangig over de rechtmatigheid van de inhouding van loonbelasting op de levenslooptegoeden van eiser, in welk kader de Belastingdienst de brief bij de ASR heeft opgevraagd. Bij de beoordeling door de belastingrechter van de rechtmatigheid van die inhouding, kan ook de rechtmatigheid van een daartoe verrichte voorbereidingshandeling, zoals in dit geval het opvragen van de brief bij de ASR, aan de orde worden gesteld. Indien de voorbereidingshandeling door de belastingrechter onrechtmatig wordt geoordeeld, kan tevens op grond van artikel 8:73 van de Awb schadevergoeding worden toegekend indien eiser daarom in die procedure verzoekt.
3.4.
Eiser heeft bij brief van 3 februari 2022 verzocht om een schadevergoeding van € 500,-. Verweerder had hierop uiterlijk 31 maart 2022 een besluit, zoals hiervoor in 3.3. aangeduid, moeten nemen. [3] Op 16 april 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna, op 22 augustus 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft dus de beslistermijn overschreden. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers verzoek om schadevergoeding is gegrond. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op eisers verzoek om een zelfstandig schadebesluit.
3.5.
Gelet op het geringe belang van het door verweerder te nemen besluit, waarbij immers slechts wordt vastgesteld dat het verzoek om schadevergoeding in de lopende procedure bij de belastingrechter kan worden ingediend, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb aan deze uitspraak geen nadere dwangsom te verbinden voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. Het verzoek van eiser wordt in zoverre afgewezen.
3.6.
Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de door verweerder verschuldigde dwangsom vaststellen. Verweerder is een dwangsom verschuldigd vanaf twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling, dus vanaf 1 mei 2022. Aangezien nog geen besluit is genomen is verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- verschuldigd.
3.7.
Niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
3.8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen 2 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op het verzoek van eiser om een zelfstandig schadebesluit te nemen, zoals hiervoor in 3.3. aangegeven;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Stb. 2013, 50
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1375
3.Artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)