ECLI:NL:RBDHA:2023:9401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
C/09/ 647516 / KG ZA 23-386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verlaten van de woning na beëindiging van de samenlevingsovereenkomst

In deze zaak vordert de man, die gediagnosticeerd is met alvleesklierkanker, dat de vrouw, met wie hij een samenlevingsovereenkomst heeft, de woning verlaat na de beëindiging van hun relatie. De man heeft de samenlevingsovereenkomst op 12 mei 2023 ontbonden en verzoekt de voorzieningenrechter om de vrouw te verplichten de woning binnen drie dagen te verlaten, zodat hij in zijn vertrouwde omgeving kan sterven. De vrouw, die zelf met borstkanker is gediagnosticeerd, verzet zich tegen deze vordering en stelt dat zij recht heeft om tot 12 augustus 2023 in de woning te blijven wonen op basis van de samenlevingsovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat het belang van de vrouw om in de woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van de man om de woning onmiddellijk te verlaten. De man heeft wel recht op toegang tot de woning op bepaalde dagen, en de vrouw is veroordeeld om de woning uiterlijk op 12 augustus 2023 te verlaten, met een dwangsom als zij hieraan niet voldoet.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/647516 / KG ZA 23-386
Vonnis in kort geding van 29 juni 2023
in de zaak van
[de man]te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. F. Borger van der Burg-Holstege te Den Haag,
tegen:
[de vrouw]te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.A.P. van den Berg te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de man’ en ‘de vrouw’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 mei 2023 met 6 producties;
- de brief van mr. Van den Berg van 23 mei 2023, met producties 1 tot en met 7 zijdens de vrouw;
- de aantekeningen van de griffier van de op 25 mei 2023 en op 13 juni 2023 gehouden mondelinge behandelingen;
- de akte houdende een vermeerdering van eis;
- de akte overlegging producties van de zijde van de man, met producties 7 en 8;
- de akte overlegging producties van de zijde van de man, met productie 9;
- de brief van mr. Van den Berg van 20 juni 2023, met productie 8 zijdens de vrouw;
- de aantekeningen van de griffier van de op 21 juni 2023 gehouden voortgezette mondelinge behandeling.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De man is geboren op [geboortedatum 1] 1941 en de vrouw is geboren op [geboortedatum 2] 1955. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en woonden samen in de woning aan de [adres] (hierna: de woning). De woning is eigendom van de man.
2.2.
Partijen woonden samen vanaf 1 februari 1987 en zij hebben op 19 juli 1996 een samenlevingscontract gesloten. Daarin is onder meer het volgende bepaald:

Artikel 14
In geval de samenleving anders dan door het overlijden van een der partijen eindigt, heeft iedere partij het recht nog gedurende drie maanden te wonen in het laatstelijk door beiden bewoonde pand zonder deswege tot enige vergoeding verplicht te zijn.
Deze termijn begint (…) in geval de woning aan één van beiden in privé toebehoort op de dag van beëindiging van de samenleving (…).
Artikel 16
In geval tussen partijen geschil bestaat omtrent de vraag op welke datum de samenleving werd beëindigd en geen van beiden enig feit kan stellen en bewijzen waaruit de beëindiging redelijkerwijs moet worden afgeleid, wordt deze geacht te zijn geëindigd op de dag waarop één van hen bij aangetekend schrijven te kennen geeft de samenleving als geëindigd te beschouwen. (…)“.
2.3.
De man is begin 2023 gediagnosticeerd met alvleesklierkanker. Hij heeft vanaf het moment van de diagnose volgens zijn behandelend artsen een beperkte levensverwachting. De man is op 24 februari 2023 in het ziekenhuis opgenomen. Aansluitend aan zijn ziekenhuisopname verblijft de man in een woonzorgcentrum in [plaats 1]. De vrouw woont nog in de woning.
2.4.
De vrouw is gediagnosticeerd met borstkanker. In de periode januari tot en met maart 2023 heeft zij in verband daarmee chemotherapie ondergaan, op 18 april 2023 heeft zij een operatie ondergaan en in de periode van 14 tot en met 20 juni 2023 heeft zij een vijftal bestralingen ondergaan.
2.5.
Bij brief van 12 mei 2023 heeft mr. Holstege de advocaat van de vrouw, mr. Van den Berg, als volgt bericht:

Hierbij laat ik u(w cliënte) -voor zover nog noodzakelijk- formeel weten dat cliënt de samenlevings(srelatie) als geëindigd beschouwt en daarmee de samenlevingsovereenkomst tussen partijen d.d. 19 juli 1996 ontbindt.
Cliënt wenst verder op zo kort mogelijke termijn terug te keren naar zijn woning (…). Cliënt wenst de laatste fase van zijn leven alleen -en dus zonder uw cliënte- in de woning door te brengen, in plaats van in het verzorgingshuis. Client wil in zijn eigen huis en in zijn vertrouwde omgeving sterven.
Graag verneem ik binnendrie dagen na hedenof uw cliënte hiermee instemt en zij derhalve -als gevolg van de beëindigde samenleving - bereid is de woninguiterlijk 1 juni asvrijwillig te verlaten. Cliënt verwacht dat uw cliënte op korte termijn bij haar familie kan verblijven. Voor zo ver dat niet mogelijk is, is cliënt bereid uw cliënte onder nader te bespreken voorwaarden (financieel) te ondersteunen bij het betrekken van andere woonruimte.(…)”.
2.6.
Mr. Holstege heeft de vrouw bij brief van 12 mei 2023 als volgt bericht:

Hierbij laat ik u -voor zover nog noodzakelijk- formeel weten dat cliënt de samenleving(srelatie) met u als geëindigd beschouwt en daarmee de samenlevingsovereenkomst d.d. 19 juli 1996 ontbindt.
Volledigheidshalve treft u ook nog de kopie van mijn brief aan uw advocaat (…) aan.”.
2.7.
De advocaat van de vrouw heeft bij e-mail van 15 mei 2023 op de brief van
mr. Holstege gereageerd. Deze e-mail houdt onder meer in:

Zojuist besprak ik uw brief van vrijdag jl. met cliënte.
Cliënte vindt uw mededeling over de beëindiging van de samenleving erg opmerkelijk. Van [de man] zelf heeft zij namelijk nooit enig signaal ontvangen dat hij de samenleving wilde beëindigen; zij is er daarom niet van overtuigd dat dat inderdaad zijn wil is. Cliënte is ervan overtuigd dat [de man] dementerend en (daardoor) verward is en beïnvloed wordt door zijn beide dochters.
Als uw mededeling niettemin heeft te gelden als een kennisgeving namens [de man], dan heeft cliënte op grond van de samenlevingsovereenkomst het recht heeft om nog gedurende drie maanden in de woning te wonen, dus tot en met 12 augustus 2023. Zoals ik u enige tijd terug telefonisch al heb aangegeven, ondergaat cliënte momenteel een zware medische behandeling. Die behandeling bestaat uit een combinatie van chemotherapie, immuuntherapie, een operatie en binnenkort een reeks bestralingen. Zij moet haar tijd en energie aan die behandelingen en het tussentijdse herstel daarvan besteden. Zij is daarom niet bereid om overeen te komen dat zij de woning uiterlijk op 1 juni a.s. verlaat. Het vinden van alternatieve huisvesting in haar conditie en op een dermate korte termijn is ook niet wat in redelijkheid van haar verlangd kan worden. (…).”

3.Het geschil

3.1.
De man vordert – zakelijk weergegeven en na vermeerdering van eis – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de vrouw wordt verplicht om binnen drie dagen na de datum van de uitspraak de woning te verlaten zodat de man in de woning kan terugkeren met het verbod aan de vrouw om deze woning vanaf haar vertrek nog te betreden gedurende de periode tot een week na het overlijden van de man, bij gebreke waarvan de vrouw een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag, een gedeelte van de dag als gehele dag aan te merken;
II. voor zover de vordering onder I wordt afgewezen, te bepalen dat de vrouw de woning uiterlijk op 12 augustus 2023 dient te verlaten, bij gebreke waarvan de vrouw een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag, een gedeelte van de dag als gehele dag aan te merken;
III. Voor zover de vordering onder I wordt afgewezen, te bepalen dat de man in de periode tot aan 12 augustus 2023 driemaal in de gelegenheid wordt gesteld, met uitzondering van de vrouw, om de woning te betreden, tezamen met zijn twee dochters.
3.2.
Daartoe voert de man – samengevat – het volgende aan. Sinds het verbreken van de samenlevingsovereenkomst woont de vrouw zonder recht of titel in de woning. De man is eigenaar van de woning en de vrouw heeft nooit bijgedragen aan de lasten van de woning. Voor zover de vrouw op grond van de samenlevingsovereenkomst een eigen recht heeft om in de woning te blijven wonen, dan weegt het belang van de man om in de woning te sterven zwaarder dan het belang van de vrouw om in de woning te blijven wonen. Het gaat om een zeer betrekkelijke periode van enkele weken waarin de man, met uitsluiting van de vrouw, in de woning wenst te verblijven, zijn spullen wil uitzoeken en afscheid wenst te nemen van familie, vrienden, buren en kennissen. Daarna zal in het kader van het verbreken van de samenleving en de afwikkeling van de nalatenschap beoordeeld moeten worden wat er met de woning moet gebeuren. De man is bereid mee te denken over vervangende woonruimte voor de vrouw gedurende deze periode, zoals een zorghotel of appartement. Ook heeft hij aangeboden om de kosten voor dergelijke vervangende woonruimte te vergoeden.
Verder heeft de man er recht en belang bij dat, als de voorzieningenrechter zijn primaire vordering afwijst, de vrouw de woning uiterlijk op 12 augustus 2023 aan hem ter beschikking stelt, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De man is immers eigenaar van de woning en de samenlevingsovereenkomst is op 12 mei 2023 beëindigd, terwijl er een reële kans bestaat dat de vrouw de woning niet uit zichzelf verlaat en er dan wederom een kortgedingprocedure noodzakelijk is.
3.3.
De vrouw voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Ter zitting van 25 mei 2023 is gebleken dat de man en de vrouw nog niet met elkaar hadden gesproken over de wens van de man om de samenleving met de vrouw te beëindigen en zijn wens dat de vrouw de woning op zo kort mogelijke termijn verlaat. Daarop is de mondelinge behandeling van de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen hierover alsnog met elkaar te praten. Partijen hebben elkaar vervolgens met elkaar gesproken op 7 juni 2023, waarna de mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 13 juni 2023. Op deze zitting heeft de vrouw te kennen gegeven bereid te zijn om in te gaan op het aanbod van de man om haar op zijn kosten tijdelijk elders te huisvesten. Omdat ter zitting geen concrete informatie over op dat moment voor de vrouw beschikbare aanvaardbare woonruimte voorhanden was, en de vrouw een periode van een vijftal bestralingen inging, is de behandeling van de zaak andermaal aangehouden, deze maal om partijen in de gelegenheid te stellen om, in samenspraak, geschikte alternatieve woonruimte voor de vrouw te vinden. Ter zitting van 21 juni 2023 is gebleken dat er (nog) geen geschikte andere woonruimte voor de vrouw is gevonden en is uiteindelijk vonnis gevraagd.
4.2.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de vrouw op grond van de tussen partijen bestaande samenlevingsovereenkomst het recht heeft om gedurende drie maanden na beëindiging daarvan in de woning te blijven wonen. Ook zijn partijen het erover eens dat de vrouw de woning in ieder geval uiterlijk 12 augustus 2023 moet verlaten. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of van de vrouw kan worden verlangd dat zij de woning al eerder – op een zo kort mogelijke termijn – verlaat.
4.3.
De man stelt dat dit het geval is en heeft daarom primair gevorderd dat de vrouw de woning binnen drie dagen verlaat. Het belang van de man bij deze vordering is erin gelegen dat hij de laatste periode van zijn leven, zonder aanwezigheid van de vrouw, in de woning wil verblijven. Begin dit jaar is hij gediagnosticeerd met alvleesklierkanker en naar verwachting zal hij op korte termijn komen te overlijden. Hij wenst in zijn woning afscheid te nemen van zijn dierbaren en een aantal van zijn spullen, waaronder een muntenverzameling, onder hen te verdelen. De woning is voor hem een fijne en vertrouwde omgeving om de laatste periode van zijn leven te verblijven, in tegenstelling tot het verzorgingstehuis waar hij op dit moment verblijft en dat hij als een onprettige omgeving ervaart. De man wenst zonder de vrouw in de woning te verblijven, omdat hij niet langer in harmonie met haar kan samenleven. Dat is ook de reden dat hij de samenlevingsovereenkomst met de vrouw heeft beëindigd. De medische toestand van de man staat volgens hem niet aan verblijf in de woning in de weg: hij kan particuliere thuiszorg inschakelen en hij is daar financieel gezien ook toe in staat.
4.4.
Tegenover dit belang van de man staat het belang van de vrouw om – na de beëindiging van de samenleving – zo lang mogelijk in de woning te kunnen verblijven. De vrouw is gediagnosticeerd met borstkanker en zij kan in de woning tot rust komen en herstellen van de zware medische behandelingen die zij heeft ondergaan. Daarnaast kan zij de tussen partijen overeengekomen termijn van drie maanden benutten om andere woonruimte te vinden. Die tijd heeft zij naar eigen zeggen ook daadwerkelijk nodig, omdat het vinden van alternatieve geschikte en beschikbare woonruimte op korte termijn, mede gelet op haar bescheiden financiële middelen en haar gezondheidstoestand, een lastige opgave is. De vrouw heeft op dit moment geen concreet uitzicht op alternatieve woonruimte.
4.5.
Evident is dat beide partijen een zwaarwegend belang hebben om in de woning te verblijven. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking nemende, het belang van de vrouw om tot 12 augustus 2023 in de woning te verblijven zwaarder weegt dan het belang van de man om binnen drie dagen en tot zijn overlijden, zonder aanwezigheid van de vrouw, in de woning te kunnen verblijven. Bij deze belangenafweging acht de voorzieningenrechter doorslaggevend dat de vrouw bijna 68 jaar oud is, zich middenin een traject van zware medische behandelingen bevindt en op dit moment weinig financiële middelen tot haar beschikking heeft. Onder die omstandigheden is het bijzonder lastig voor de vrouw om op korte termijn geschikte andere woonruimte te vinden en haar belang om zo lang mogelijk in de woning te kunnen blijven wonen is dus groot. Verder is relevant dat, ondanks verschillende pogingen daartoe, het partijen gedurende deze kortgedingprocedure niet is gelukt om geschikte en beschikbare (tijdelijke dan wel permanente) alternatieve woonruimte voor de vrouw te vinden. Toewijzing van de vordering van de man zou er dus toe leiden dat de vrouw de woning zou moeten verlaten zonder enig concreet uitzicht op acceptabele alternatieve woonruimte. Dat kan bij deze stand van zaken, mede gelet op de duur van de samenleving (meer dan 35 jaar) en de abrupte beëindiging van de relatie door de man, de gevorderde leeftijd van de vrouw en haar ernstige gezondheidsproblematiek, in redelijkheid niet van de vrouw worden verlangd. Hoe begrijpelijk en invoelbaar de wens van de man ook is om de laatste periode van zijn leven door te brengen op de manier en op de plek die hij het fijnst vindt: hij heeft zich in de samenlevingsovereenkomst verbonden om de vrouw een termijn van drie maanden te gunnen voordat zij de woning moet verlaten. De voorzieningenrechter ziet op de hiervoor genoemde gronden geen aanleiding om af te wijken van die afspraak. De primaire vordering van de man zal daarom worden afgewezen.
4.6.
De man vordert subsidiair dat de vrouw wordt veroordeeld om de woning uiterlijk
12 augustus 2023 te verlaten, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De vrouw heeft ter zitting toegezegd de woning uiterlijk 12 augustus 2023 te zullen verlaten en aldus deze vordering niet weersproken, zodat deze vordering zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de omstandigheid dat de man een beperkte levensverwachting heeft en het voor hem dus van groot belang is dat de woning daadwerkelijk op 13 augustus 2023 volledig tot zijn vrije beschikking staat zodat hij daar weer kan verblijven, aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.7.
Verder vordert de man dat hij in de periode tot aan 12 augustus 2023 drie maal in de gelegenheid wordt gesteld om zonder aanwezigheid van de vrouw in de woning te verblijven. De vrouw heeft ook deze vordering van de man – uiteindelijk – niet weersproken en tijdens de zitting hebben partijen afgesproken dat de vrouw de woning op vrijdag 30 juni 2023, zaterdag 8 juli 2023 en donderdag 13 juli 2023 telkens van 10.00 uur ’s ochtends tot 19.00 uur ’s avonds aan de man ter beschikking stelt, zonder dat zij dan in de woning aanwezig zal zijn. De voorzieningenrechter zal de vordering van de man toewijzen overeenkomstig deze partijafspraak. Dit brengt mee dat de man in de gelegenheid dient te worden gesteld op de afgesproken tijden in de woning te verblijven met wie hij wenst.
4.8.
In de omstandigheid dat partijen gewezen partners zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de vrouw de woning aan de [adres] uiterlijk op 12 augustus 2023 te verlaten, bij gebreke waarvan de vrouw een dwangsom verbeurt van
€ 250,- per dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, een gedeelte van de dag als gehele dag aan te merken, met een maximum van € 25.000,-;
5.2.
bepaalt dat de vrouw de man op vrijdag 30 juni 2023, zaterdag 8 juli 2023 en donderdag 13 juli 2023 telkens van 10.00 uur ’s ochtends tot 19.00 uur ’s avonds in de gelegenheid zal stellen om in de woning te verblijven, met wie hij wenst en zonder dat de vrouw in de woning aanwezig is;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023.
fjs