ECLI:NL:RBDHA:2023:9361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
C/09/634092 / HA ZA 22-723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid in incident over geldleningsovereenkomsten met natuurlijke personen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een incident over de internationale bevoegdheid in een geschil dat voortvloeit uit verschillende geldleningsovereenkomsten. De eiser, een natuurlijke persoon, heeft geldleningen verstrekt aan meerdere gedaagden, waaronder natuurlijke personen en rechtspersonen, die gevestigd zijn in Polen en Nederland. De eiser vordert hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een aanzienlijk bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De gedaagden hebben in een incident een exceptie van onbevoegdheid ingediend, waarbij zij betogen dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat de geldleningsovereenkomsten het nauwst met Polen zijn verbonden.

De rechtbank heeft de bevoegdheid beoordeeld aan de hand van de Brussel I-Verordening, die de regels voor internationale rechtsbevoegdheid in burgerlijke en handelszaken vastlegt. De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tegen de gedaagden, omdat de plaats van uitvoering van de verbintenissen, in dit geval de woonplaats van de eiser, in Nederland ligt. De rechtbank wijst de incidentele vorderingen van de gedaagden af en veroordeelt hen in de proceskosten van het incident. De zaak zal op een later moment weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/634092 / HA ZA 22-723
vonnis in incidenten van 28 juni 2023
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in de incidenten,
advocaat mr. F.Th.P. van Voorst te Zoetermeer,
tegen

1.[gedaagde 1], volgens de Basisregistratie Personen te [plaats 1],

gedaagde,
eiser in incident,
advocaat mr. J.W. de Haij te Capelle aan den IJssel,
2.
[gedaagde 2]te [plaats 2], republiek Polen,
gedaagde,
eiseres in incident,
advocaat mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda,
3.
MARERA B.V.te Pijnacker,
gedaagde,
eiseres in incident,
advocaat mr. J.W. de Haij te Capelle aan den IJssel,
4.
DARGOLEZA SP. Z O.Ote Pomorskie,
gedaagde,
eiseres in incident,
advocaat mr. J.W. de Haij te Capelle aan den IJssel.
Eiser wordt hierna´[eiser]’ genoemd. Gedaagden worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[gedaagde 1]’, ‘[gedaagde 2]’ ‘Marera’ en ‘Dargoleza’. [gedaagde 1], Marera en Dargoleza worden hierna samen ‘[gedaagden 1,3 en 4]’ (in enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 juli 2022;
  • de akte overlegging producties van [eiser], met producties 1 tot en met 19;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van [gedaagden 1,3 en 4];
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van [gedaagde 2];
  • de conclusie van antwoord in de incidenten.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in de incidenten.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak – samengevat – de hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 2.629.981, te vermeerderen met rente en proceskosten. [eiser] stelt hiertoe dat hij verschillende geldleningsovereenkomsten met verschillende gedaagden heeft gesloten, dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich hebben verbonden tot terugbetaling van het gehele door hem uitgeleende bedrag, dat Dargoleza en Marera zich hebben verbonden tot terugbetaling van delen daarvan, en dat gedaagden met terugbetaling in gebreke zijn gebleven.
2.2.
[gedaagden 1,3 en 4] en [gedaagde 2] vorderen beide – vóór alle weren en bij wege van incident – dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [eiser] heeft deze incidentele vorderingen gemotiveerd betwist. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3.
Gedaagden hebben allen woonplaats in Polen ofwel in Nederland en dus in een lidstaat van de Europese Unie. De zaak valt daarmee ten aanzien van alle gedaagden onder het formele toepassingsbereik (zoals afgebakend in artikel 6) van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1 (hierna: Brussel I
bis-Verordening). De zaak valt ook onder het materiële toepassingsbereik (zoals afgebakend in artikel 1) en het temporele toepassingsbereik (zoals afgebakend in artikel 66) van de Brussel I
bis-Verordening. De rechtbank moet daarom aan de hand van de Brussel I
bis-Verordening beoordelen of zij internationaal bevoegd is.
2.4.
Marera is gevestigd in Nederland. De rechtbank is daarom bevoegd om van de vordering tegen Marera kennis te nemen op grond van de hoofdregel van artikel 4 Brussel I
bis-Verordening (gerecht land woonplaats gedaagde).
2.5.
[gedaagde 1] is een natuurlijk persoon. Op grond van artikel 62 lid 1 Brussel I
bis-Verordening moet de rechtbank naar intern Nederlands recht vaststellen of [gedaagde 1] woonplaats heeft in Nederland. In artikel 1:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich bevindt te zijner woonstede, en bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Partijen zijn het eens dat in de Basisregistratie Personen weliswaar is opgenomen dat [gedaagde 1] in [plaats 1], Nederland woont, maar dat hij feitelijk (sinds vele jaren) in Polen verblijft. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde 1] géén woonplaats op het grondgebied van Nederland heeft in de zin van (artikel 62 lid 1 van) de Brussel I
bis-Verordening. [gedaagde 1] heeft woonplaats in Polen. [gedaagde 2] heeft eveneens woonplaats in Polen en Dargoleza is in Polen gevestigd.
2.6.
[eiser] stelt dat de rechtbank bevoegd is ten aanzien van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en Dargoleza op grond van artikel 7 lid 1 Brussel I
bis-Verordening. Volgens [eiser] betreft de zaak steeds verbintenissen uit geldleningsovereenkomsten en is de rechtbank het gerecht van de plaats waar de verbintenissen die aan de eisen ten grondslag liggen, moeten worden uitgevoerd.
2.7.
[gedaagde 1], Dargoleza en [gedaagde 2] betwisten dat de rechtbank bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 7 lid 1 Brussel I
bis-Verordening. Zij betogen daartoe dat de geldleningsovereenkomsten die in deze procedure aan de orde zijn, het nauwst met Polen zijn verbonden, hetgeen volgens hen meebrengt dat Pools recht van toepassing is en de Poolse rechter internationaal bevoegd is. [gedaagde 2] betoogt verder dat [eiser] niet heeft bewezen dat de geldleningsovereenkomsten daadwerkelijk/rechtsgeldig met haar in privé zijn gesloten.
2.8.
De rechtbank neemt het volgende tot uitgangspunt. Artikel 7 lid 1 onder a Brussel I
bis-Verordening bepaalt dat een persoon ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Artikel 7 lid 1 onder b, tweede streepje, Brussel I
bis-Verordening bepaalt dat, voor de toepassing van onder a de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, voor de verstrekking van diensten de plaats in een lidstaat is waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Dit is alleen anders indien partijen iets anders zijn overeengekomen.
Voor de situatie dat krediet is verleend door een professionele kredietinstelling (tegen rente), heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de geldleningsovereenkomst een overeenkomst is voor de verstrekking van diensten als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder b, tweede streepje Brussel I
bis-Verordening. Het Hof van Justitie heeft verder geoordeeld dat de kenmerkende verbintenis in het kader van zo een kredietovereenkomst, de kredietverstrekking zelf is. Dit betekent dat de vestigingsplaats van de kredietinstelling kan worden beschouwd als de plaats waar de diensten werden verstrekt, in de zin van artikel 7, lid 1, onder b, tweede streepje, Brussel I
bis-Verordening (HvJ EU 15 juni 2017, ECLI:EU:C:2017:472 (Kareda).
2.9.
Deze zaak betreft (gestelde) geldleningsovereenkomsten, op basis waarvan eiser, een natuurlijk persoon, als uitlener geldbedragen heeft verstrekt aan gedaagden die géén consumenten zijn, tegen rente. Zodanige geldleningsovereenkomsten moeten eveneens worden aangemerkt als overeenkomsten voor het verstrekken van diensten als bedoeld in artikel 7, lid 1 onder b, tweede streepje Brussel I
bis-Verordening. Bij zodanige geldleningsovereenkomsten is immers evengoed sprake van een partij die tegen een vergoeding (rente) een bepaalde activiteit (geldverstrekking) verricht. Voor de afbakening van het begrip ‘overeenkomst voor het verstrekken van diensten’ wordt verwezen naar HvU EU 23 april 2009, ECLI:EU:C:2009:257 (Falco/Weller-Lindhorst), HvJ EU 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:860 (Corman-Collins / La Maison du Whisky) en HvJ EU 8 maart 2018, ECLI:EU:C:2018:173 (Seay Home & Garden NV).
2.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft bij een zodanige geldleningsovereenkomst te gelden dat de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, de woonplaats van de uitlener is, in dit geval [eiser]. Ook indien de procedure betreft de terugbetaling van de uitgeleende bedragen. Dit is alleen anders indien partijen iets anders zijn overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] en gedaagden in de geldleningsovereenkomsten een plaats van uitvoering van hun verbintenissen zijn overeengekomen. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de woonplaats van [eiser] de plaats is waar de verbintenissen van partijen moeten worden uitgevoerd in de zin van artikel 7 lid 1 Brussel I
bis-Verordening.
2.11.
Partijen zijn in hun processtukken niet ingegaan op artikel 7 lid 1 onder b, tweede streepje Brussel I
bis-Verordening. Zij zijn (kennelijk) ervan uitgegaan dat artikel 7 lid 1 onder a Brussel I
bis-Verordening van toepassing is. Partijen hebben in dat verband uiteenlopende standpunten ingenomen over de materiële toepasselijkheid van Nederlands dan wel Pools recht. De rechtbank overweegt dat, voor zover juist mocht zijn dat in deze zaak artikel 7 lid 1 onder a Brussel I
bis-Verordening van toepassing is, dat geen verschil maakt voor de uitkomst in de bevoegdheidsincidenten. Anders dan [gedaagden 1,3 en 4] en [gedaagde 2] lijken te menen, is voor de bevoegdheid niet beslissend welk recht materieel van toepassing is, maar welke plaats van uitvoering van de litigieuze verbintenis door het materieel toepasselijke recht wordt aangewezen. Naar zowel Nederlands als Pools recht moet de verbintenis tot terugbetaling van een geldsom worden uitgevoerd aan de woonplaats van de schuldeiser (zie artikel 6:116 BW en artikel 454, lid 1, tweede volzin van het Poolse Burgerlijk Wetboek). Ook dan is de woonplaats van [eiser] de plaats van uitvoering van de verbintenissen in de zin van artikel 7 lid 1 Brussel I
bis-Verordening,
2.12.
De alternatieve bevoegdheidsregel van artikel 7 lid 1 Brussel I
bis-Verordening heeft in zijn algemeenheid ook te gelden voor zover de totstandkoming van de overeenkomst wordt betwist (vergelijk HvJ EU 4 maart 1982, ECLI:EU:C:1982:79 (Effer/Kantner). Deze bevoegdheidsregel geldt ten slotte ook voor zover de zaak nauwer verbonden mocht zijn met de rechtssfeer van een ander land dan van de aangezochte rechter.
2.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende slotsom. De rechtbank is het gerecht van de woonplaats van [eiser], De rechtbank is daarom op grond van artikel 7 lid 1 Brussel I
bis-Verordening bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen tegen [gedaagde 1], [gedaagde 2] en Dargoleza. De incidentele vorderingen zullen dus worden afgewezen.
2.14.
[gedaagden 1,3 en 4] en [gedaagde 2] zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 598,00 aan salaris advocaat (1 punt salaris advocaat tarieven II à € 598,00 per punt). Deze proceskostenveroordeling zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
in de incidenten
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt [gedaagden 1,3 en 4] en [gedaagde 2] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 598,00;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 augustus 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1769