ECLI:NL:RBDHA:2023:9359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
NL23.17024 en NL23.17064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Egyptische nationaliteit is. Eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring waren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanvullend terugkeerbesluit van 9 juni 2023 geen rechtsgevolgen heeft, omdat het terugkeerbesluit van 4 oktober 2016 nog steeds van kracht is. Hierdoor was de rechtbank onbevoegd om het beroep tegen dit besluit te behandelen.

Eiser voerde aan dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig was, omdat hij niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel er een gebrek was in de informatievoorziening, dit niet leidde tot de onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank concludeerde dat eiser voldoende op de hoogte was van zijn rechten en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van de risico's van onttrekking aan het toezicht.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Wel werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00, vanwege het geconstateerde gebrek in de informatievoorziening. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 juni 2023 en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17024 en NL23.17064
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1979.
Over bestreden besluit 1
2. Eiser voert aan dat het aanvullend terugkeerbesluit van 9 juni 2023 geen rechtsgevolgen heeft. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 juni 20231 over het daaraan voorafgaande aanvullend terugkeerbesluit. Verweerder heeft ter zitting aangegeven geen opmerkingen te hebben over de uitspraak van 14 juni 2023.
1. NL23.16361 en NL23.16486 (niet gepubliceerd).
3. De rechtbank oordeelt, met verwijzing naar de uitspraak van 14 juni 2023, dat het aanvullend terugkeerbesluit van 9 juni 2023 onverplicht en ten overvloede is genomen, omdat het terugkeerbesluit van 4 oktober 2016 nog steeds van kracht is. Het aanvullend terugkeerbesluit van 9 juni 2023 heeft daarom geen rechtsgevolgen en is niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep voor zover dat daartegen is gericht.
Over bestreden besluit 2
Artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
4. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat hij bij het uitreiken van de maatregel van bewaring niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Dit kan niet gepasseerd worden met verwijzing naar het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling van 9 juni 2023, omdat daarin niet alle gronden/redenen van de bewaring zijn genoemd.
5. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 5.3, eerste lid, van de Vb staat:
“1. De maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan

redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.”

6. De rechtbank oordeelt dat verweerder de maatregel van bewaring rechtsgeldig heeft uitgereikt. In de maatregel zelf staat dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan eiser is uitgereikt. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
Verweerder heeft echter niet voldaan aan de eisen genoemd in de laatste zin van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Uit niets blijkt immers dat eiser bij de uitreiking van de maatregel schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand.
7. Er is dus sprake van een gebrek. Dit leidt niet zonder meer tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Wel moet er een belangenafweging plaatsvinden.
8. De rechtbank overweegt dat eiser voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring mondeling is meegedeeld dat hij recht heeft op rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Eiser was dus op de hoogte van zijn rechten. Verder is aan eiser op initiatief van verweerder al voor het gehoor een advocaat toegekend. Eisers gemachtigde heeft de piketmelding geaccepteerd en heeft er vervolgens voor gekozen niet bij het gehoor aanwezig te zijn. Met de toekenning van een advocaat aan eiser en de acceptatie door de gemachtigde van de toewijzing is voorzien in de professionele rechtsbijstand waar eiser recht op heeft. De gemachtigde heeft vervolgens de dag nadat dat de maatregel van bewaring was opgelegd beroep ingesteld. Hoewel dus niet is gebleken dat de informatie die genoemd wordt in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb tijdens of vlak na de uitreiking van de
maatregel van bewaring in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten en is hem duidelijk kunnen worden waarom hem zijn vrijheid is ontnomen. Verder is van belang dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken (zie hierna onder 12). De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de bewaring onrechtmatig is, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Eiser heeft geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij door het geconstateerde gebrek in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De grondslag van de maatregel van bewaring
9. Voor zover hier relevant, is in artikel 59b, eerste lid, van de Vw het volgende bepaald:

“De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:

bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;
bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor
beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
c.de vreemdeling:
1°. in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn;
2°. reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en
3°. op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen;
(…)”
Verweerder heeft ter zitting de grondslag van artikel 59b, eerste lid, onder a, van de Vw ingetrokken.
10. Eiser betwist de rechtmatigheid van de grondslag van artikel 59b, aanhef, eerste lid en onder b en c, van de Vw. De rechtbank beoordeelt eerst of eiser op de grondslag van 59b, aanhef, eerste lid en onder b, van de Vw in bewaring mocht worden gesteld. Eiser voert ten aanzien van deze grondslag aan dat er geen sprake is van risico op onttrekking.
11. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Verweerder moet dit risico op onttrekking onderbouwen aan de hand van de gronden die zijn genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a, 3b en 3c en de lichte gronden onder 4c en 4d niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Voor wat betreft de lichte gronden 4c en 4d is ook het risico op onttrekking dat daaruit volgt, voldoende gemotiveerd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Verweerder heeft eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in bewaring mogen stellen. Het is daarom niet nodig om te beoordelen of eiser ook op de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw in bewaring mocht worden gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
13. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, gelet op het geconstateerde gebrek wat betreft artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
2 ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.