ECLI:NL:RBDHA:2023:9352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
09/063766-23 en 09/054453-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en verlaten van de plaats van het ongeval

Op 29 juni 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 3 maart 2023 te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1999 en op dat moment gedetineerd, heeft met zijn auto een fietser aangereden, waardoor deze is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid reed en daarbij een groot aantal stilstaande voertuigen heeft gepasseerd, wat resulteerde in de aanrijding met de fietser. Na de aanrijding heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten, wat hem ook ten laste is gelegd. Tijdens de zitting op 15 juni 2023 heeft de officier van justitie, mr. J. Roosma, gevorderd tot bewezenverklaring van beide feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. H. Sytema, heeft betoogd dat de snelheid niet objectief kon worden vastgesteld en heeft om vrijspraak voor een deel van de tenlastelegging verzocht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 jaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en het leed dat aan de nabestaanden is toegebracht. De verdachte heeft zich onvoorzichtig en onoplettend gedragen, wat heeft geleid tot het fatale ongeval.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/063766-23 en 09/054453-21 (tul)
Datum uitspraak: 29 juni 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 15 juni 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Sytema naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 maart 2023 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, te weten de Hoefkade (kruisend met de Schalk Burgerstraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een (voor de situatie ter plaatse) te hoge snelheid te rijden en/of
- een (groot) aantal stilstaande voertuigen te passeren en/of
- ( daarbij) te rijden op de rijstrook voor tegenliggend verkeer en/of
- vervolgens in botsing te komen met een aldaar overstekende fietser, te weten [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] werd gedood;
2
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Den Haag op/aan de Hoefkade (kruisend met de Schalk Burgerstraat), op of omstreeks 3 maart 2023 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest
vermoeden, een ander en/of anderen (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Het handelen van der verdachte kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met te hoge snelheid reed.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen, met dien verstande dat slechts sprake is van “aanmerkelijk onvoorzichtig” rijgedrag. Ook heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde onderdeel met te hoge snelheid rijden. De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaal nummer] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 91).
1. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgemaakt op 5 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 2 en 4):
Locatie ongeval
Datum: 3 maart 2023
Adres: HoefkadePlaats: ’s-Gravenhage
op de kruising met
Adres: Schalk Burgerstraat
Plaats: ’s-Gravenhage
Betrokken partijen/objecten
Betrokken 1
Voertuig Personenauto [kenteken] Seat Leon
Bestuurder
[verdachte]
Betrokken 2
Voertuig Fiets
Bestuurder
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
2. Het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 30 april 2023, voor zover inhoudende:
Op het Veluweplein met daarop aansluitend de Schalk burgerstraat, gelegen binnen de bebouwde kom van en in de gemeente Den Haag (…) had een verkeerongeval plaatsgevonden tussen een personenauto en fietser. Bij dit ongeval waren betrokken:
Een personenauto
Merk Seat, type Leon, voorzien van het kenteken [kenteken] , verder in dit proces-verbaal Seat genoemd.
Een fiets.
Gezien vanuit de Hoefkade bestond de weg uit één rijbaan die met onderbroken strepen was verdeeld in twee rijstroken voor het verkeer in beide richtingen. Aan beide zijden van de rijbaan waren fiets suggestie stroken gelegen welke voorzien waren van roodkleurig asfalt. Naast deze fiets suggestie stroken waren evenwijdig aan de rijbaan parkeerplaatsen gesitueerd. Aan de uiterste buitenzijde van de parkeerplaatsen was het trottoir gelegen met daaraan de percelen. Bij de overgang van de Hoefkade op het Veluweplein werd de rijbaan door een verhoogde midden
geleider verdeeld in twee rijbanen. De fiets suggestie stroken bogen door een verhoogde geleider af van de hoofdrijbaan en werden afzonderlijk gelegen fietspaden welke aangegeven waren met bord G11 van bijlage 1 RW1990.
Ter plaatse was de voorrang geregeld door middel van verkeerstekens (haaientanden) op het wegdek.
De Seat reed over de Hoefkade in de richting van het Veluweplein. Door de noodzaak van het verkeer geboden vormde zich een rij langzaam rijdend tot stilstaande voertuigen in de richting van het Veluweplein. De bestuurder van de Seat sloot zich achter in de rij aan, echter besliste na korte tijd om de voor hem staande voertuigen links te passeren. Hierbij kwam de Seat op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer. Vervolgens stak de fietser de Schalkburgerstraat over en kwam een klein stukje tegenstrooms te rijden over het daar gelegen fietspad. De fietser stak na de daar gelegen verhoogde rijbaanscheiding het Veluweplein schuin over de Hoefkade op. Beide bestuurders werden vervolgens met elkaar geconfronteerd en volgde een aanrijding tussen beide.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 73):
Op vrijdag 3 maart 2023, omstreeks 16:35 uur, vond er een aanrijding plaats op de Hoefkade te 's-Gravenhage ter hoogte van de Schalkburgerstraat. Uit gevorderde beelden van [adres 2] van genoemd dag, datum en tijd blijkt dat:
- om 15:37:18 een personenauto van het merk Seat voorzien van kenteken [kenteken] (verder PA ve te noemen) achter een witte bestelbus komt te staan.
- om 15:37:23 PA ve maakt een stuurbeweging over de onderbroken wegbelijninq
(rijstrook scheiding) naar links en komt te rijden op de rijstrook voor tegengesteld
verkeer.
- om 15:37:26 komt er aan rechterzijde boven in beeld een fietser vanuit de richting
van de Schalkburgerstraat de Hoefkade op fietsen (kruisend).
- om 15:37:26 is de PA ve 4 wachtende voertuigen tegenstrooms voorbijgereden en moet hij nog 3 motorvoertuigen met verschillende onderlinge tussenruimtes passeren.
- om 15:37:30 wordt de fietser aangereden door de PA ve.
(…)
- om 15:38:31 komt de PA ve wederom in voorwaartse beweging in voornoemde rijrichtinq maar rijdt nu na de plaats van aanrijding weg.
- om 15:38:39 komt de PA ve tot stilstand op ongeveer 150 meter van de plaats van
aanrijding.
- om 15:38:43 stapt de bestuurder uit en loopt ongeveer 10 meter in de richting van
de plaats van aanrijding.
- om 15:38:54 loopt de bestuurder terug naar zijn PA ve en neemt een versnelde pas
aan.
- om 15:39:16 wegrent van de plaats delict.
4. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] , opgemaakt op 3 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 34-35):
De getuige verklaarde:
V: Kunt u vertellen wat er is gebeurd?
A: Ik reed naar huis op de Hoefkade. Ik reed uit de richting van de Esso transvaal
richting het Veluweplein. Ik stond stil vanwege het verkeer. Ik zag dat er een kleine
file was ontstaan omdat er iemand aan het oversteken was bij het zebrapad. Ik zag dat er een auto, een blauwe seat ibiza, ons inhaalde en dus tegen het verkeer in reed. Ik zag dat deze auto een persoon raakte bij het zebrapad. Ik zag dat deze auto keerde, en weer terug reed in de richting van de Esso. Ik zag dat het voertuig parkeerde bij de Esso op de Hoefkade. Ik zag dat de bestuurder uit de auto stapte en wegrende in de richting van de Spionkopstraat.
V: Zag u de Seat ook aan komen rijden?
A: (…) ik zag alleen een auto met hele hoge snelheid langs mij komen rijden.
5. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [verdachte] , opgemaakt op 3 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 42-43):
De verdachte verklaarde:
V: Kun jij in je eigen bewoordingen vertellen wat er is gebeurt?
A: Ik stond op de weg bij de Esso. Ik zag dat het verkeer stilstond. Ik ging over de baan voor het tegengestelde verkeer langs de stilstaande auto's. In een flits zag ik tussen de stilstaande auto's een fietser schuin oversteken. Toen ik remde ging de achterkant van de auto in de slip, de achterkant ging naar rechts. Ik hoorde toen een klap en zag overal glas en ik hoorde geschreeuw.
V: Wat was je snelheid waarmee je langs de stilstaande auto's reed, getuigen zeggen
dat je een hoge snelheid had?
A: (…) ik reed denk ik maximaal 50 kilometer per uur.
6. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 15 juni 2023, voor zover inhoudende:
Op vragen van de officier van justitie verklaart de verdachte nader:
Op de kruising wilde ik weer invoegen.
7. Het geschrift, te weten Schouwverslag van GGD Haaglanden, opgesteld door G. van den Berg (forensisch arts) voor zover inhoudende:
Cliënt: [slachtoffer]
Evaluatie
Meneer is als fietser aangereden door een auto en daarbij (nagenoeg) direct overleden. De rechtstreekse doodsoorzaak zal een inwendige verbloeding in de borstholte betreffen, al dan niet in combinatie met een uitwendig niet zichtbaar hersen of ruggenmerg trauma. Door het stompe hoog energetische trauma kunnen het hart en/of meerdere grote vaten in de borstholte verscheurd zijn. Er was sprake van een traumatische klaplong en meerdere voelbare ribbreuken linksboven op de
borst wat niet verklaarbaar is door de reanimatie, maar wel door de impact van de aanrijding. Deze breuken waren al voelbaar bij aanvang van de reanimatie en er was al bij komst van de hulpverleners sprake van een volledige circulatie en ademstilstand.
Conclusie
Niet natuurlijk overlijden.
3.3.1.
Nadere duiding van de gebruikte bewijsmiddelen per feit
De rechtbank heeft (onderdelen van) de bewijsmiddelen 1 tot en met 7 gebruikt voor de bewezenverklaring van feit 1, en (onderdelen van) de bewijsmiddelen 1 tot en met 5 en 7 voor de bewezenverklaring van feit 2.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Algemeen kader
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden zoals genoemd in de in paragraaf 3.3. weergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 3 maart 2023 als bestuurder van een personenauto op de Hoefkade te ’s-Gravenhage richting het Veluweplein reed. Toen de verdachte het Veluweplein naderde stond er op de Hoefkade een rij met stilstaande auto’s. De verdachte sloot aanvankelijk aan in de rij, maar besloot na korte tijd om de voor hem staande auto’s te passeren door op de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer te gaan rijden. De verdachte heeft al rijdende op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer een fietser aangereden. De fietser (hierna ook: het slachtoffer) is ten gevolge van het verkeersongeval overleden. De verdachte heeft na de aanrijding zijn auto omgedraaid, is weggereden, heeft zijn auto enkele meters verderop laten staan en is kort daarna weggerend.
3.4.2.
Feit 1 – gedachtestreepje “met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid te rijden”
De verdediging heeft ter discussie gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet objectief kan worden vastgesteld dat de verdachte de maximale snelheid van 50 km/h heeft overschreden. De rechtbank stelt wel vast dat de verdachte zeker niet langzaam dan wel stapvoets heeft gereden. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een file langzaam wordt gereden. Dit geldt des te meer wanneer er sprake is van een onoverzichtelijke, gevaarlijke en/of drukke verkeerssituatie.
De rechtbank overweegt dat gezien vanuit de rijrichting van de verdachte de weg bestond uit één rijbaan die met onderbroken strepen was verdeeld in twee rijstroken voor het verkeer in beide richtingen. Aan beide zijden van de rijbaan waren fietssuggestiestroken gelegen en naast deze fietssuggestiestroken waren evenwijdig aan de rijbaan parkeerplaatsen gesitueerd. Aan de uiterste buitenzijde van de parkeerplaatsen was het trottoir gelegen met daaraan percelen. Bij de overgang van de Hoefkade op het Veluweplein werd de rijbaan door een verhoogde midden geleider verdeeld in twee rijbanen. De fietssuggestiestroken bogen door een verhoogde geleider af van de hoofdrijbaan en werden afzonderlijk gelegen fietspaden welke aangegeven waren met bord G11 van bijlage 1 RW1990. De rechtbank stelt vast dat de verkeersdeelnemers op deze locatie bestaan uit fietsers, voetgangers en automobilisten die van verschillende kanten kunnen komen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat het gaat om een onoverzichtelijke en drukke verkeerssituatie.
De verdachte heeft rijdend op de Hoefkade
tijdens de spitsmiddels de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer zeven stilstaande auto’s ingehaald. Auto’s die aan het wachten waren totdat zij het Veluweplein op konden rijden. De rechtbank stelt vast dat er dus kennelijk sprake was van een verkeerssituatie die voorzichtigheid en oplettendheid vereist hetgeen impliceert dat stapvoets gereden dient te worden, voor zover er
kanworden gereden. De verdachte had zich aan het gedrag van de automobilisten in de file vóór hem moeten aanpassen. Voorafgaand aan zijn inhaalmanoeuvre had de verdachte, doordat hij eerst zeven auto’s in moest halen, geen zicht op de verkeerssituatie op het Veluweplein. De verdachte heeft verklaard dat hij ergens op die kruising, de rechtbank begrijpt het Veluweplein, weer wilde gaan invoegen op zijn eigen rijstrook. Nu de verdachte tijdens de spits via een rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer een inhaalmanoeuvre uitvoerde, waarbij hij zeven, op dat moment stilstaande, auto’s inhaalde en daarbij geen enkel zicht had op de verkeerssituatie verderop op het Veluweplein die de file kennelijk had veroorzaakt, moet worden geconcludeerd dat de verdachte met een gegeven de verkeerssituatie en omstandigheden ter plaatse (een drukke en onoverzichtelijke verkeersituatie) te hoge snelheid heeft gereden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bewezen is dat de verdachte met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid heeft gereden.
3.4.3.
Feit 1 – Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank stelt voorop dat het bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerwet 1994 aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank overweegt dat van iedere bestuurder verwacht mag worden dat hij zijn rijgedrag aanpast aan de omstandigheden ter plaatse. De verdachte heeft niet aan deze zorgplicht voldaan. De verdachte heeft immers
in de spitsmeerdere op de Hoefkade stilstaande auto’s gepasseerd door gebruik te maken van de rijstrook van het tegenliggende verkeer. De verdachte heeft hierbij voor de situatie te hard gereden. De verdachte had rekening moeten houden met het feit dat de verkeersituatie op de Hoefkade en het Veluweplein onoverzichtelijk was nu fietsers, voetgangers en automobilisten van meerdere kanten kunnen komen. Bovendien kon de verdachte op het moment dat hij achter in de rij aansloot de verkeerssituatie op de kruising (op het Veluweplein) niet inschatten nu hij in ieder geval zeven auto’s moest passeren om bij de kruising te komen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het rijgedrag van de verdachte als roekeloos kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank is wel van oordeel dat de verdachte zich
zeeronvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen en dat daardoor het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Dit verkeersongeval is derhalve aan zijn schuld te wijten.
3.4.4.
Conclusie
Gelet op hetgeen in voorgaande paragrafen is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 3 maart 2023 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, te weten de Hoefkade (kruisend met de Schalk Burgerstraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid te rijden en
- een groot aantal stilstaande voertuigen te passeren en
- daarbij te rijden op de rijstrook voor tegenliggend verkeer en
- vervolgens in botsing te komen met een aldaar overstekende fietser, te weten [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] werd gedood.
2
dat hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Den Haag op de Hoefkade (kruisend met de Schalk Burgerstraat), op 3 maart 2023 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, een ander te weten [slachtoffer] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, met de relatief jonge leeftijd van de verdachte en met het feit dat de pleegdatum van de onherroepelijke veroordeling wegens overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 meer dan vier jaar geleden is. Ten aanzien van het strafblad van de verdachte heeft de raadsman verder naar voren gebracht dat op het strafblad veel verkeersfeiten staan, maar dat deze veroordelingen niet per se betrekking hebben op gevaarlijk gedrag en dat niet alle veroordelingen onherroepelijk zijn. De raadsman acht een straf gelijk aan het voorarrest met daarnaast eventueel een taakstraf en/of een voorwaardelijke strafdeel passend. Ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier jaren heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit een redelijk standaard bijkomende straf is en dat de verdachte heeft gezegd dat hij voorlopig geen auto wil rijden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto zeer onvoorzichtig en onoplettend in het verkeer gedragen en heeft door zijn handelen een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft immers, omdat hij in de spits tijdens een onoverzichtelijke verkeerssituatie niet wilde wachten totdat de stilstaande auto’s voor hem weer gingen rijden, al rijdend op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer een overstekende fietser aangereden. De fietser is als gevolg van het verkeersongeval vrijwel direct overleden. Het leed dat daardoor aan de nabestaanden is toegebracht is onbeschrijflijk groot en zeer ingrijpend. De verdachte heeft zijn slachtoffer bovendien niet alleen aangereden, maar heeft hem, door weg te rennen, ook nog eens in hulpeloze toestand achtergelaten. De verdachte heeft door zijn gedragingen te kennen gegeven geen enkel respect te hebben voor de geldende verkeersregels. Verkeersregels die gelden om ervoor te zorgen dat eenieder zich veilig in het verkeer kan begeven. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Voorts blijkt uit het dossier dat de auto van de verdachte ten tijde van het verkeersongeval rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde en dat de verdachte hier - mede gelet op zijn verklaring ter terechtzitting - ook van op de hoogte moet zijn geweest. Er brandden - ruim voorafgaand aan het verkeersongeval - meerdere waarschuwingslampjes op het dashboard waaronder die met betrekking tot het remsysteem en het ABS-systeem en daar komt bij dat de APK van de auto al geruime tijd was verlopen. De rechtbank vindt het onverantwoordelijk dat de verdachte zich met een personenauto met zoveel gebreken op de weg heeft begeven en rekent dit de verdachte ook aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 mei 2023. Hieruit volgt dat de verdachte nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling wegens overtreding van artikel 7 Wegenverkeerswet 1994 liep. Voorts blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het veroorzaken van gevaar op de weg, namelijk wegens overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994. Er is dan ook sprake van recidive. Ook is de verdachte meermalen veroordeeld voor aan het verkeer gerelateerde feiten, namelijk wegens overtreding van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en de Wet aansprakelijkheidsverzekering. De rechtbank weegt dit strafverzwarend mee.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is bij ‘artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 veroorzaken verkeersongeval’ indien sprake is van zeer hoge mate van schuld met de dood als gevolg, als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en een ontzegging van de bevoegdheid mottorijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren. Ook heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 4 mei 2023 gevorderd dat de bij parketnummer 09/054453-21 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 7 mei 2021 voorwaardelijke opgelegde straf, inhoudende een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging geen standpunt ingenomen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 4 mei 2023 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 7 mei 2021, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een soortgelijk feit, namelijk overtreding van artikel 7 Wegenverkeerswet 1994.

8.Verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis

8.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht. Ter onderbouwing heeft de raadsman aangevoerd dat roekeloosheid niet aan de orde is en gelet hierop geen sprake is van een feit waarbij voorlopige hechtenis is toegestaan. Voorts heeft de raadsman bepleit dat sprake is van de situatie zoals genoemd in artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering, en de verdachte graag bij de bruiloft van zijn zus aanwezig wil zijn.
8.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen opheffing van de voorlopige hechtenis aangezien de gronden en ernstige bezwaren nog aanwezig zijn en artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 in zijn geheel een voorlopige hechtenis-feit is. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de schorsing van de voorlopige hechtenis niet aan de orde is nu het persoonlijk belang van de verdachte om de bruiloft van zijn zus bij te wonen onvoldoende opweegt tegen het voortduren van de voorlopige hechtenis.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de gronden en ernstige bezwaren, die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid, naar het oordeel van de rechtbank ook thans aanwezig zijn. Ook is artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering niet aan de orde, omdat de verdachte bij de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet een langere tijd van zijn vrijheid beroofd zal blijven dan de duur van de hierna te noemen op te leggen gevangenisstraf. De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis dan ook af.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 57 van het Wetboek van Strafrecht; en
- 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
4 (VIER) JAREN;
de voorlopige hechtenis
wijst het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 7 mei 2021, gewezen onder parketnummer 09/054453-21, te weten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (TWEE) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Sno, voorzitter,
mr. M.M. Meessen, rechter,
mr. B.J. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Muijsert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juni 2023.