In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Roeloffzen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag volgens de Dublinverordening.
Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter overweegt dat de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vereiste onverwijlde spoed aanwezig is, omdat het beroep van verzoekster niet kan worden behandeld binnen de uiterste overdrachtstermijn die door de Dublinverordening is gesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen, waardoor het bestreden besluit wordt geschorst. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 837. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.