3.3.1De bewijsmiddelen
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en omdat deze door de verdediging niet zijn betwist, als vaststaand worden aangemerkt en kunnen zonder nadere
motivering als vertrekpunt voor de bewijsvraag dienen.
Op 3 september 2021 rond 00:22 uur trof de politie na een melding een levenloze man aan [locatie 1] in Den Haag.[locatie 1] bevindt zich precies tegenover [locatie 2] in Den Haag. Omdat het slachtoffer, geïdentificeerd als [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), onder het bloed zat en meerdere ernstige verwondingen vertoonde, is de politie een grootschalig onderzoek gestart.
Kort na het aantreffen van [slachtoffer] werden de verdachte (hierna ook: [verdachte] ) en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte] ) als verdachten aangemerkt (hierna worden zij samen ook aangeduid als: de verdachten).
Uit onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte] bleek dat zij op 26 augustus 2021 een bericht naar [verdachte] stuurde met de tekst: ‘Je bent dronken en met een man die mij heeft aangerand, je zou hem een kk klap moeten geven.’Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] zei dat ze was aangerand door een man met één oog en dat ze hem iets ging aandoen en hem tien keer zo hard zou terugpakken.Op 2 september 2021 plaatste [medeverdachte] om 02:34 uur een bericht op haar Facebook met de tekst ‘Iedereen die mij kwetst en naait. ik pak je 10x harder terug!!!!’.
[verdachte] verdacht [slachtoffer] ervan dat hij de telefoon en headset van [verdachte] had ontvreemd, zo blijkt uit de gespreksverslagen van [locatie 3] , waar [verdachte] woonde.
Getuige [getuige 2] verklaarde dat [slachtoffer] op enig moment in de weken voor zijn overlijden ruzie had met beide verdachten, waarbij [verdachte] zou hebben gezegd dat [slachtoffer] moest uitkijken, omdat hij anders zijn andere oog ook kwijt zou raken.[slachtoffer] miste zijn rechteroog.
Gang van zaken op 2 september 2021
Getuige [getuige 3] verklaarde dat hij op 2 september 2021 in de middag op de plaats delict was, waar onder meer een donkere vrouw en een blonde man waren, en dat hij daar een gesprek opving over dat ze iemand zouden aanpakken.Later die dag zaten de verdachten met getuige [getuige 4] op de plaats delict.[medeverdachte] heeft toen [slachtoffer] gebeld en hem gevraagd of hij naar de plaats delict kon komen, om hem een lesje te leren.[getuige 4] verklaarde dat de verdachten onderling ruzie maakten en dat [verdachte] op een bepaald moment tegen hem zei dat [slachtoffer] ook langs zou komen. [getuige 4] is toen vertrokken. Hij wilde hier niet bij zijn, omdat het al ‘heibel’ was en met [slachtoffer] erbij alleen maar meer heibel zou worden.
Op het moment dat [slachtoffer] in het parkje arriveerde, zat [verdachte] verstopt in of achter de bosjes met een ijzeren staaf.Uit een analyse van de camerabeelden blijkt dat de verdachten daarna ongeveer 17 minuten samen met [slachtoffer] op de plaats delict zijn geweest.Beide verdachten verklaren dat toen fors geweld is gebruikt tegen [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] onder meer is geslagen met een metalen staaf.[verdachte] heeft de metalen staaf vervolgens in het water gegooid.
De verdachten zijn vervolgens samen weggegaan van de plaats delict en zijn ongeveer 50 minuten later weer naar de plaats delict teruggekeerd.De verdachten hebben verklaard dat zij in de tussentijd op een bankje hebben gezeten in de buurt, waar ze een biertje hebben gedronken.Toen zij in het parkje terugkwamen bleek [slachtoffer] nog te leven. Vervolgens is opnieuw fors geweld tegen hem gebruikt, waarbij hij tegen het hoofd/lichaam is geschopt en is verstikt.De verdachten zijn toen ruim een uur op de plaats delict gebleven.Hier hebben zij samen geprobeerd de sporen op de plaats delict uit te wissen, met onder meer de trui van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft daarbij ook lege bierblikjes met water gevuld en over [slachtoffer] heen gegooid. [verdachte] heeft de telefoon van [slachtoffer] uit diens zak gehaald, gebroken en in het water gegooid.Nadat de verdachten wederom samen de plaats delict hadden verlaten, is [medeverdachte] nog eenmaal teruggekeerd om de riem van het slachtoffer te halen, om te voorkomen dat de politie de riem zou vinden.Vervolgens zijn de verdachten met de tram naar het huis van [medeverdachte] gegaan. Hier hebben zij hun kleding en schoenen gewassen, omdat deze onder het bloed zaten.Op 14 oktober 2021 heeft [medeverdachte] haar moeder gebeld vanuit de gevangenis en heeft ze met haar moeder gesproken over het deactiveren van haar Facebook-account, haar moeder wilde dat wel voor haar doen.
Forensisch onderzoek
Uit het definitieve sectierapport blijkt dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door de gevolgen van zeer uitgebreide meervoudige krachtinwerking op het hoofd, de mond, de hals en de romp. Het letsel aan het achterhoofd is gedeeltelijk ontstaan door krachtinwerking met een half scherp tot kantig voorwerp. De rest van de letsels aan het hoofd is ontstaan door uitgebreide stomp botsende krachtinwerking, zoals slaan of stampen. Gezien de schedelbreuken was sprake van een hevige krachtinwerking. Gezien de ernstige breuken van de boven- en onderkaak, is ook het geweld aan de mond volgens de deskundige bijzonder hevig geweest. Afsluiting van de ademwegen door dit geweld op de mond kan aanleiding hebben gegeven tot ademhalingsfunctiestoornissen en kan hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden. De letsels ter hoogte van de hals zijn ontstaan door stomp botsende en/of (samen)drukkende (met de handen of met een structuur) krachtinwerking. Gezien de zeer ernstige breuken van het schildkraakbeen en het ringkraakbeen is de krachtinwerking bijzonder hevig geweest. Aanhoudende (samen)drukkende krachtinwerking op de hals kan middels zuurstofgebrek van de hersenen hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden. Tot slot was sprake van een veelheid aan letsels aan de romp, waaronder talrijke en complexe ribreuken. Ook deze zijn volgens de deskundige door bijzonder hevige krachtinwerking ontstaan.
Het letseldateringsonderzoek bevestigt dat het letsel is toegebracht gedurende een langere periode: het letsel op het achterhoofd was meerdere tientallen minuten tot enkele uren oud, het letsel aan het hoofd, de slaap, het oor en de borst minimaal meerdere minuten oud (enkele tientallen minuten oud is evenmin uitgesloten), het letsel aan de hand enkele tot meerdere minuten oud letsel, het letsel aan de hals enkele minuten oud letsel, het letsel aan de borst maximaal minuten oud.
Uit het aanvullend forensisch onderzoek blijkt dat het letsel linksachter op het achterhoofd waarschijnlijk is veroorzaakt door een slag met een rechthoekige staaf. Daarnaast is het waarschijnlijk dat [slachtoffer] minimaal twee keer met een staaf op de linkerzijde van zijn hoofd is geslagen.Tot slot bevestigt het aanvullend schoensporenonderzoek dat het extreem veel waarschijnlijker is dat het op het voorhoofd van [slachtoffer] aangetroffen schoenspoor (het profiel bij letsel C) afkomstig is van de rechterschoen van [verdachte] dan van de schoenen van [medeverdachte] .
Plaats delict
Vlakbij de plaats delict werden twee metalen staven gevonden in het water.Verder werd in
de kraag van het slachtoffer [slachtoffer] een sigarettenpeuk aangetroffen met daarop DNA-sporen van zowel [slachtoffer] als [medeverdachte] .
3.3.2Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De rechtbank concludeert op basis van de genoemde bewijsmiddelen – kort gezegd – dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door geweldshandelingen en dat beide verdachten bij die handelingen aanwezig zijn geweest. Elk van de verdachten schrijft de geweldshandelingen echter toe aan de andere verdachte. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld welke rol ten aanzien van beide verdachten wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard en hoe die rol moet worden gekwalificeerd.
De verklaringen van de verdachte
De rechtbank moet allereerst de vraag beantwoorden of en, zo ja, in hoeverre de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] bruikbaar zijn voor het bewijs.
Het procesdossier bevat een groot aantal verklaringen van de beide verdachten in dit onderzoek. [medeverdachte] heeft vier verklaringen afgelegd bij de politie, een verklaring tijdens de gehouden reconstructie en een verklaring bij de rechter-commissaris bij de inbewaringstelling. Ook is zij gehoord als getuige in de strafzaak tegen [verdachte] . Verdachte [verdachte] heeft vijf verklaringen afgelegd bij de politie, een verklaring tijdens de gehouden reconstructie en een verklaring bij de rechter-commissaris bij de inbewaringstelling. Op de terechtzitting van 16 januari 2023 hebben beide verdachten opnieuw een verklaring afgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de genoemde verklaringen een groot aantal tegenstrijdigheden bevatten. Veel verklaringen bevatten innerlijke tegenstrijdigheden, die vragen oproepen over de betrouwbaarheid. Bovendien hebben de verdachten zelf wisselend verklaard. Daar komt bij dat de verdachten in hun eerste verklaringen een verzonnen scenario hebben gepresenteerd, namelijk dat slachtoffer [slachtoffer] door twee donkere mannen zou zijn geslagen en geschopt en dat de verdachten daarvan getuige zouden zijn geweest. In hun latere verklaringen hebben de verdachten echter erkend dat dit verhaal is verzonnen, om een verdenking jegens henzelf te ontlopen, waarna zij elkaar zijn gaan beschuldigen van het gebruik van het geweld tegen slachtoffer [slachtoffer] , waardoor hij om het leven is gebracht. Op dit punt staan de verklaringen van de verdachten diametraal tegenover elkaar.
Gelet op de innerlijke en onderlinge tegenstrijdigheid van de verklaringen van de verdachten, het feit dat zij eerder leugenachtig hebben verklaard en het feit dat de verdachten elkaar op de belangrijkste punten tegenspreken, zal de rechtbank – zoals zij ook onder 3.3.1 al heeft gedaan – een verklaring van de ene verdachte in de zaak van de andere verdachte alleen gebruiken voor het bewijs voor zover die verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen (zoals de verklaring van de andere verdachte zelf, verklaringen van overige getuigen of de resultaten van het forensisch onderzoek).
De resultaten van het forensisch onderzoek
Onder 3.3.1 heeft de rechtbank beschreven wat het forensisch onderzoek op de plaats delict en aan het lichaam van slachtoffer [slachtoffer] heeft opgeleverd. Omdat de verklaringen van de verdachten elkaar tegenspreken, is nader onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre de aangetroffen sporen en het toegebrachte letsel steun bieden aan de verklaringen van de verdachten. Dit onderzoek heeft – samengevat en voor zover hier relevant – geleid tot de volgende bevindingen.
( a) Op de plaats delict is, op de kraag van slachtoffer [slachtoffer] , een sigarettenpeuk gevonden waarop een DNA-spoor is aangetroffen van zowel [medeverdachte] als slachtoffer [slachtoffer] .
( b) In de woning van [medeverdachte] zijn op 8 september 2021 schoenen en kledingstukken aangetroffen die herkend zijn op de camerabeelden van 2 en 3 september 2021. De schoenen van [medeverdachte] zaten, anders dan op de beelden, niet meer onder het bloed en roken volgens de verbalisanten naar wasmiddel. Op de schoenen van zowel [medeverdachte] als [verdachte] zijn bloedsporen aangetroffen, maar die bevatten onvoldoende DNA-materiaal en gaven daardoor geen resultaat. Op kledingstukken van [verdachte] werd bloed van hemzelf aangetroffen.
( c) Op de plaats delict en op het lichaam van slachtoffer [slachtoffer] zijn schoensporen aangetroffen die zijn vergeleken met de schoenen van de verdachten. Uit de rapporten van 17 januari 2022en 23 september 2022 blijkt het volgende.
- De afdruksporen 11 en 13 (op de grond) zijn afkomstig van de schoenen van [verdachte] . Afdrukspoor 12 (op de grond) is afkomstig van de schoenen van [medeverdachte] .
- Voor het patroon bij letsel C (op het voorhoofd van slachtoffer [slachtoffer] ) geldt dat de resultaten extreem veel waarschijnlijker zijn als dit patroon afkomstig is van de rechterschoen van verdachte [verdachte] dan van de schoenen van verdachte [medeverdachte] .
- Het patroon bij letsel F (bij de rechterslaap van slachtoffer [slachtoffer] ) mist een heldere systematiek. Het gemis van een heldere systematiek past meer bij het ontstaan van dit patroon door meerdere malen contact met een schoenprofiel en/of ander voorwerp of ondergrond dan door een éénmalig contact met een schoenprofiel. Als desondanks wordt aangenomen dat het patroon is ontstaan door contact met een schoenprofiel, dan zijn de resultaten van het vergelijkend onderzoek ongeveer even waarschijnlijk wanneer dit patroon afkomstig is van de schoenen van verdachte [verdachte] als van de schoenen van verdachte [medeverdachte] .
( d) Uit aanvullend forensisch-pathologisch onderzoek door het NFI (rapport van 18 oktober 2022 van [naam 1] ) blijkt ten aanzien van de scenario’s van de beide verdachten – samengevat en voor zover hier relevant – het volgende.
- Ten aanzien van het hoofdletsel: het letselbeeld, onder andere aan het hoofd, kan passen bij een enkelvoudige slag met de rechthoekige staaf linksachter op het achterhoofd en minimaal twee slagen met een staaf op de linkerzijde van het hoofd. De overige letsels toonden geen opvallende kenmerken. Hypothese H1W (gebaseerd op het scenario van verdachte [medeverdachte] ) biedt geen afdoende verklaring voor het letselbeeld ter hoogte van het hoofd (omdat daar slechts één slag op het hoofd wordt verhaald en een deel van het hoofdletsel niet goed kan worden verklaard op basis van een andersoortige krachtinwerking); ten aanzien van hypothese H1E (gebaseerd op het scenario van verdachte [verdachte] ) toont het letselbeeld geen concrete aanwijzingen voor meerdere slagen ter hoogte van het achterhoofd en/of de nek (evenwel hoeven dergelijke slagen geen letsel op te leveren). Derhalve is het aantreffen van het letselbeeld ter hoogte van het hoofd iets waarschijnlijker (2 tot 10 keer) onder hypothese H1E (van verdachte [verdachte] ) dan onder hypothese H1W (van verdachte [medeverdachte] ).
- Ten aanzien van het halsletsel: aan de linkerzijde van de hals was een grillig en onregelmatig verlopende oppervlakkige huidbeschadiging met een langgerekt aspect (onder S). Dit letsel kan eventueel zijn veroorzaakt in het kader van hypothese H3E (meerdere malen prikken met de metalen pin van een riemgesp; scenario van verdachte [verdachte] ); op basis hiervan is het aantreffen van voornoemde huidbeschadiging waarschijnlijker (10 tot 100 keer) onder hypothese H3E (van verdachte [verdachte] ) dan onder hypothese H3W (van verdachte [medeverdachte] ). Het verdere letsel aan en in de hals toonde geen opvallende kenmerken. Er kan hierbij geen onderscheid worden gemaakt ten aanzien van de verhaalde samendrukkende krachtinwerking op de hals (met de handen in hypothese H3E versus met een riem in hypothese H3W).
- Het letseldateringsonderzoek is niet onderscheidend voor de scenario’s die de verdachten hebben geschetst.
( e) In een Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken (rapport van 11 november 2022 van [naam 2] ), met daarbij onder meer het hiervoor genoemde aanvullend forensisch-pathologisch onderzoek, een nader DNA-onderzoek aan de hals en bloedspoorpatroononderzoek, zijn verschillende onderzoeksresultaten met elkaar gecombineerd en vergeleken met de scenario’s van de beide verdachten. De aannames waarop het rapport is gebaseerd zijn tijdens een regiebijeenkomst met de verdediging van beide verdachten besproken en vastgesteld. Uit rapport blijkt – samengevat en voor zover hier relevant – het volgende.
- De resultaten van het forensisch-pathologisch onderzoek zijn gezamenlijk waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker wanneer het scenario van verdachte [verdachte] waar is dan wanneer het scenario van verdachte [medeverdachte] waar is. De bevindingen van het forensisch-pathologisch onderzoek bieden namelijk ten aanzien van het slaan met de staaf én ten aanzien van het geweld aan de hals beide meer steun voor het scenario van verdachte [verdachte] dan voor het scenario van verdachte [medeverdachte] . De totale bewijskracht bestaat uit een combinatie van de twee conditioneel onafhankelijke eindconclusies:
- iets waarschijnlijker ten aanzien van het forensisch pathologisch onderzoek aan de letsels aan het hoofd met betrekking tot het slaan met de staaf, en
- waarschijnlijker ten aanzien van het forensisch pathologisch onderzoek aan de letsels aan de hals met betrekking tot het geweld aan de hals
- De overige onderzoeken – schoppen/stampen, schoppen en slaan van verdachte [verdachte] door het slachtoffer, het bloedspoorpatroononderzoek en DNA-onderzoek – hebben resultaten opgeleverd die niet onderscheidend zijn tussen de scenario’s van verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] .
( f) Verder is een Forensisch taalkundig onderzoek gedaan naar de verklaringen van de verdachten, (opgemaakt door [naam 3] (Vrije Universiteit Amsterdam) op 21 november 2022). Uit dit rapport komt naar voren dat er inconsistenties zijn binnen de verklaringen van [medeverdachte] , binnen de verklaringen van [verdachte] en uiteraard tussen de verdachten onderling, maar wel wat betreft verschillende verhaalelementen (zo laat [medeverdachte] de trui en riem als moordwapen aanvankelijk achterwege, en is [verdachte] verklaring over de vuilniszak inconsistent en incoherent). Ten aanzien van drie episodes op de plaats delict zijn de verklaringen nader bekeken. Daaruit blijkt dat verschillende verhaalelementen die aanvankelijk waren overgeslagen of vergeten, later een rol bleken te spelen. Ook zijn in de verzonnen versies al sporen te zien van verhaallijnen die later door [medeverdachte] en/of [verdachte] verder werden toegelicht. Op sommige onderdelen (episode 1 en de gebruikte geweldsmiddelen) bevatten de verklaringen van [medeverdachte] meer inconsistenties dan de verklaringen van [verdachte] . Beide verdachten hebben in hun verklaringen de waarheid verdraaid naar hoe zij zich willen presenteren (p. 140 van het rapport).
De rechtbank concludeert uit de bevindingen (a) en (b) dat het onderzoek naar de sigarettenpeuk en de schoensporen op de grond weinig steun biedt voor één van de scenario’s van de verdachten. Wel blijkt uit het schoensporenonderzoek (bevindingen onder (c)) dat het profiel op het voorhoofd van slachtoffer [slachtoffer] (letsel C) afkomstig is van de schoenen van [verdachte] , zoals hij zelf ook heeft verklaard. Het forensisch taalkundige onderzoek (bevindingen onder (f)) laat zien dat beide verdachten inconsistent hebben verklaard, [medeverdachte] op onderdelen meer dan [verdachte] .
Het aanvullende forensisch-pathologisch onderzoek (d) en het interdisciplinair rapport (e) wijzen uit dat het aangetroffen hoofd- en halsletsel (samen genomen) waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker is wanneer het scenario van verdachte [verdachte] waar is dan wanneer het scenario van verdachte [medeverdachte] waar is.
Het is echter de vraag welke conclusies daaruit verantwoord kunnen worden getrokken. Daarbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat het forensisch onderzoek haar eigen beperkingen kent. In het interdisciplinaire rapport wordt immers ook nadrukkelijk opgemerkt dat geen uitspraak wordt gedaan over de waarschijnlijkheid van de scenario’s zelf. Er wordt een uitspraak gedaan over de waarschijnlijkheid van de verkregen onderzoeksresultaten indien de in deze scenario’s beschreven handelingen waar zijn, gegeven de in het rapport genoemde aannamen. Hoewel het scenario van [verdachte] dus op specifieke onderdelen steun vindt in het pathologisch onderzoek, kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat het hele door [verdachte] geschetste scenario waar is. Integendeel: uit het taalkundige onderzoek blijkt juist dat ook zíjn verklaringen inconsistenties bevatten.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat het forensisch onderzoek zich niet heeft gericht op de vraag wie van de verdachten de beschreven handelingen heeft verricht. [verdachte] kan (een deel van) de door hem aan [medeverdachte] toegeschreven handelingen ook zelf hebben verricht. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, is er – gelet op het feit dat de verdachten aanvankelijk twee fictieve personen en vervolgens elkaar hebben beschuldigd – gegronde reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen te twijfelen. Dat de verklaringen van [verdachte] over de geweldshandelingen steun vinden in het aangetroffen letsel, betekent dus niet zonder meer dat het [medeverdachte] is geweest die al deze handelingen heeft verricht.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat één van beide verdachten een scenario heeft geschetst dat zodanig wordt ondersteund door forensisch bewijs dat van dat gehele scenario moet worden uitgegaan bij de verdere beoordeling. Om die reden zal de rechtbank hierna in het midden laten aan wie van de verdachten de toegepaste geweldshandelingen moeten worden toegeschreven.
De rol van de verdachten
Hoewel niet precies kan worden vastgesteld wie van de verdachten welke geweldshandeling heeft uitgevoerd, staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat beide verdachten een rol van betekenis hebben gespeeld bij het overlijden van [slachtoffer] . Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Allereerst heeft [medeverdachte] omstreeks 20:52 uur [slachtoffer] gebeld om hem op de plaats delict te krijgen, om hem een lesje te leren. Hoewel de verdachten dit plan aan elkaar toeschrijven, was de bedoeling kennelijk voor beide verdachten duidelijk. Toen [slachtoffer] omstreeks 21:14 uur arriveerde op de plaats delict zat [verdachte] met een ijzeren staaf in of achter de bosjes. Denkbaar is dat [medeverdachte] en [slachtoffer] toen eerst samen van één sigaret hebben gerookt (gelet op het DNA-spoor op de sigarettenpeuk dat DNA van [medeverdachte] én [slachtoffer] bevat). Vervolgens heeft een eerste sessie van geweld plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] in ieder geval meerdere keren met kracht met een ijzeren staaf op, dan wel tegen zijn hoofd is geslagen (zie de forensische bevindingen hierboven genoemd onder (d)) en minstens eenmaal in zijn gezicht is geschopt (zie de forensische bevindingen hierboven genoemd onder (c)).
Nadat de verdachten de plaats delict omstreeks 21:33 uur hebben verlaten, is [medeverdachte] omstreeks 22:19 uur teruggekeerd op de plaats delict en ongeveer vier minuten later arriveerde ook [verdachte] weer op de plaats delict. Vervolgens heeft een tweede sessie van geweld plaatsgevonden. Hierbij is in ieder geval geweld op de hals van het slachtoffer uitgeoefend, waardoor hij mogelijk is gestikt, zo blijkt uit de letseldatering en het sectierapport. In totaal zijn de verdachten bij die tweede sessie van geweld ruim een uur op de plaats delict geweest. Zij hebben geprobeerd hun sporen uit te wissen en zijn omstreeks 23:26 uur weer vertrokken. [medeverdachte] is vervolgens nogmaals, omstreeks 23:46 uur voor ongeveer vier minuten teruggekeerd op de plaats delict om de riem met eventuele vingerafdrukken op te halen.
Vervolgens zijn zij samen omstreeks 00:33 uur met de tram naar het huis van [medeverdachte] gegaan en hebben ze hun kleding en schoenen schoongemaakt. Geen van beide verdachten heeft op enig moment hulp ingeschakeld voor [slachtoffer] .
In de dagen na het incident hebben de verdachten zich van den domme gehouden en een verhaal verzonnen om te voorkomen dat zij zelf verdacht zouden worden. Verder heeft [medeverdachte] enkele weken later gebeld met haar moeder over het deactiveren van haar Facebook-account, waarop zij op 2 september 2021 een bericht had geplaatst over het terugpakken van iedereen die haar had ‘gekwetst en genaaid’.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachten samen verantwoordelijk zijn voor de dood van [slachtoffer] . De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen sprake dient te zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Dit houdt in dat iedere verdachte een substantiële bijdrage dient te hebben geleverd aan het strafbare feit. Daarvoor is niet vereist dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen plegen. Bij de beoordeling of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking dient te worden gekeken naar onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Zoals eerder overwogen beschuldigen beide verdachten elkaar van het gebruik van het dodelijk geweld tegen [slachtoffer] en kan niet van alle geweld worden vastgesteld wie het heeft toegepast. Toch is de rechtbank van oordeel dat – zelfs als één van beide verdachten geen geweld heeft toegepast of minder geweld dan de andere verdachte – sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en dus van medeplegen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Beide verdachten waren tot twee keer toe samen aanwezig op de plaats delict tijdens de geweldshandelingen tegen [slachtoffer] . De verdachten hebben zich tijdens beide geweldssessies niet van de situatie gedistantieerd door zelf weg te gaan, hoewel daartoe gelet op de duur van beide geweldssessies ruimschoots de gelegenheid bestond. Ook zijn de verdachten na de pauze van ongeveer 50 minuten tussen de geweldssessies beiden weer teruggekeerd naar de plaats delict. Ook hebben beide verdachten nagelaten hulp in te schakelen, terwijl ook daarvoor voldoende gelegenheid bestond, ook om dat ongezien door de ander te doen. Zo is [medeverdachte] twee keer een aantal minuten alleen op de plaats delict geweest en is [verdachte] de eerste keer een aantal minuten eerder vertrokken. Als één van hen zich door de ander gedwongen voelde om aanwezig te blijven, dan lag in die minuten een kans om weg te komen. Doordat de plaats delict pal voor een ziekenhuis en aan een drukke straat ligt, kon snel en eenvoudig hulp worden gezocht. In plaats daarvan hebben de verdachten tussen de twee sessies van geweld samen een biertje gedronken. Bovendien hebben beide verdachten zich op de plaats delict kennelijk vooral zorgen gemaakt om het wissen van sporen (de ijzeren staaf, vingerafdrukken, het bloed op eigen schoenen en kleding, de riem, de vuilniszak en de telefoon van [slachtoffer] waarop hij door [medeverdachte] was gebeld), zijn ze samen vertrokken van de plaats delict, zijn ze samen naar [medeverdachte] huis gegaan en hebben zij samen een vals alibi verzonnen en zich tegenover anderen enkele dagen van den domme gehouden. Uit de analyse van de camerabeelden blijkt verder dat [verdachte] , nadat de verdachten de plaats delict voor de eerste keer verlieten, zijn arm om [medeverdachte] heeft heengeslagen en dat [medeverdachte] later in de tram [verdachte] een kus gaf op zijn wang.Dat zijn signalen van eensgezindheid en verbondenheid, die de het oordeel van de rechtbank versterken dat sprake was van bewuste en nauwe samenwerking.
Uit al het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] , waarbij zij ieder een substantiële bijdrage hebben geleverd aan het gepleegde delict. Het antwoord op de vraag wie precies het dodelijk letsel heeft veroorzaakt is daardoor niet van belang voor de bewezenverklaring. Of en in hoeverre de diverse geweldshandelingen op zichzelf tot de dood hebben geleid (of hadden kunnen leiden) doet naar het oordeel van de rechtbank evenmin ter zake. De genoemde handelingen hebben – in samenhang beschouwd – geleid tot de dood van [slachtoffer] en kunnen aan beide verdachten worden toegerekend.
Opzet op de dood
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en de daarbij gegeven overwegingen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten op 2 september 2022 in Den Haag het slachtoffer [slachtoffer] om het leven hebben gebracht door veel en hevig geweld te gebruiken tegen zijn hoofd, mond, hals en romp. Dit geweld is gebruikt gedurende een periode van meerdere tientallen minuten en mogelijk zelfs meer dan een uur. Gezien de intensiteit, de duur en de aard van dit handelen, moet het naar zijn uiterlijke verschijningvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het doden van [slachtoffer] , dat de rechtbank van oordeel is dat het opzet van degene die dit geweld gebruikte hierop ten volle was gericht. Voor zover één van de verdachten geen geweld heeft toegepast (of minder dan de ander), geldt dat die verdachte als medepleger verantwoordelijk wordt gehouden voor het handelen van de andere verdachte, in welk handelen het volle opzet ligt besloten.
Voorbedachte raad
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachten [slachtoffer] met voorbedachte raad om het leven hebben gebracht. De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op hun te nemen of genomen besluit en zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachten voldoende tijd hadden om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Bij de beoordeling neemt de rechtbank – onder verwijzing naar de onder 3.3.1 genoemde bewijsmiddelen – het volgende in aanmerking.
(1) Tussen slachtoffer [slachtoffer] enerzijds en de verdachten anderzijds bestond al enige tijd een conflict. [medeverdachte] beschuldigde [slachtoffer] ervan dat hij haar had aangerand en nam hem dat zeer kwalijk. Zij heeft gezegd dat ze een man met één oog iets zou aandoen. Het bericht op Facebook van 2 september 2021 komt daarmee overeen. [verdachte] verdacht [slachtoffer] ervan dat hij de telefoon en headset van [verdachte] had ontvreemd.
(2) Vóór de komst van [slachtoffer] hebben de verdachten al gesproken over een confrontatie. Dit blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 3] . Anders dan de verdediging heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 3] te twijfelen.
(3) Tijdens de reconstructie hebben beide verdachten verklaard dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft gebeld om hem naar de plaats delict te krijgen, om hem een lesje te leren. Hoewel de verdachten dit plan aan elkaar toeschrijven, was de bedoeling kennelijk voor beide verdachten duidelijk.
(4) Uit een analyse van de camerabeelden blijkt dat de verdachten, na aankomst van [slachtoffer] op de plaats delict, ongeveer 17 minuten samen met [slachtoffer] op de plaats delict zijn geweest. Beide verdachten verklaren dat toen fors geweld is gebruikt tegen [slachtoffer] . De verdachten zijn vervolgens samen weggegaan van de plaats delict, hebben bier gedronken op een bankje in de buurt, en zijn ongeveer 50 minuten later weer naar de plaats delict teruggekeerd. Beide verdachten verklaren dat [slachtoffer] toen nog bleek te leven en dat vervolgens opnieuw fors geweld is gebruikt tegen [slachtoffer] , waarbij hij onder andere is verstikt. De verdachten zijn toen ruim een uur op de plaats delict gebleven. Het letseldateringsonderzoek bevestigt dat het letsel is toegebracht gedurende een langere periode.
(5) [locatie 1] in Den Haag. Volgens een berekening op Google Maps is het drie minuten lopen van de plaats delict tot [locatie 4] . De hulp van een voorbijganger op de drukke straat naast [locatie 1] zou eenvoudig en snel ingeroepen kunnen worden door vanaf de plaats delict alleen maar de trap op te lopen.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat het geweld tegen [slachtoffer] heeft plaatsgevonden in twee afzonderlijke sessies, waarbij tijdens beide sessies hevig geweld is toegepast. Tussen deze sessies hebben de verdachten de plaats delict verlaten, waarna zij op een bankje in de nabije omgeving hebben gezeten en bier hebben gedronken. Dat betekent dat de verdachten ruimschoots te tijd hebben gehad om na te denken over het geweld dat al had plaatsgevonden en zich te beraden op de keuze die zij moesten maken. Het [locatie 4] was slechts een paar minuten lopen en voorbijgangers waren slechts een traplengte verwijderd van de plaats delict, zodat de verdachten zonder meer in de gelegenheid waren om hulp te halen. In plaats van hulp te zoeken in het ziekenhuis of op straat, of 112 te bellen, zijn de verdachten na ongeveer 50 minuten teruggegaan naar de plaats delict, is opnieuw fors geweld tegen [slachtoffer] gebruikt en zijn ze daar een uur gebleven. Tijdens die tweede sessie is uiteindelijk het geweldsmiddel van verstikking toegepast op [slachtoffer] . Dat middel kan naar het oordeel van de rechtbank maar op één doel zijn gericht, namelijk de dood. Omdat met verstikking enige tijd is gemoeid biedt het een eventuele toeschouwer bovendien de kans om in te grijpen of zich juist van het geweld te distantiëren.
Gelet op het feit dat de verdachten tussen de eerste en de tweede sessie zo veel tijd hadden om hulp te halen of zich van het geweld te distantiëren, is de rechtbank van oordeel dat zij bij de tweede sessie van geweld tegen [slachtoffer] met voorbedachte raad hebben gehandeld. Van contra-indicaties is niet gebleken. Daardoor kan ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen worden verklaard.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde medeplegen van moord wettig en overtuigend bewezen.