ECLI:NL:RBDHA:2023:933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
09-241468-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met ernstige geweldshandelingen

Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachten zijn veroordeeld voor het medeplegen van moord. Het slachtoffer, [slachtoffer], werd op 2 september 2021 in Den Haag op gruwelijke wijze om het leven gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachten, [verdachte] en [medeverdachte], samen verantwoordelijk zijn voor de dood van het slachtoffer door middel van meervoudige geweldshandelingen, waaronder het slaan met een ijzeren staaf, schoppen en verstikken. De rechtbank concludeerde dat, hoewel niet exact kon worden vastgesteld wie welke geweldshandeling heeft verricht, er voldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 jaar op, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging, gezien het hoge recidiverisico en de ernstige problematiek van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachten niet alleen de gelegenheid hadden om hulp in te schakelen, maar ook dat zij dit opzettelijk hebben nagelaten. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving, en wees de vordering van de benadeelde partij toe.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/241468-21
Datum uitspraak: 2 februari 2023
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Lelystad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 20 december 2021, 8 maart 2022, 2 juni 2022, 5 augustus 2022, 27 oktober 2022 (telkens pro forma), 16 januari 2023 (inhoudelijke behandeling) en 2 februari 2023 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.J. Starrenburg, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. P.W. Hermens, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 september 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door
- meermalen met een ijzeren staaf en/of een aluminium staaf op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of
- meermalen met kracht met geschoeide voet op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te stampen/schoppen/trappen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of
- op de buik/borstkas van die [slachtoffer] te gaan zitten en/of meermalen op- en neerwaartse
bewegingen te maken waarbij die borstkas van die [slachtoffer] met kracht werd ingedrukt en/of - die [slachtoffer] te verwurgen/verstikken/smoren met een trui en/of een riem en/of handen en/of een plastic zak,
althans ernstig geweld op die [slachtoffer] uit te oefenen
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2021 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten in [locatie 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- meermalen met een ijzeren staaf en/of een aluminium staaf op/tegen het hoofd en/of het
lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of
- meermalen met kracht met geschoeide voet op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te stampen/schoppen/trappen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of
- op de buik/borstkas van die [slachtoffer] te gaan zitten en/of meermalen op- en neerwaartse
bewegingen te maken waarbij die borstkas van die [slachtoffer] met kracht werd ingedrukt
- die [slachtoffer] te verwurgen/verstikken/smoren met een trui en/of een riem en/of handen en/of een plastic zak,
althans ernstig geweld op die [slachtoffer] uit te oefenen terwijl dit door hem gepleegde geweld
zwaar lichamelijk letsel, te weten verbrijzeling en/of breuken van de oogkassen/het neusbeen/de boven- en onderkaken en/of talrijke ribbreuken en/of de dood voor/van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Op de specifieke standpunten van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.3.1
De bewijsmiddelen
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en omdat deze door de verdediging niet zijn betwist, als vaststaand worden aangemerkt en kunnen zonder nadere
motivering als vertrekpunt voor de bewijsvraag dienen.
Op 3 september 2021 rond 00:22 uur trof de politie na een melding een levenloze man aan [locatie 1] in Den Haag. [2] [locatie 1] bevindt zich precies tegenover [locatie 2] in Den Haag. Omdat het slachtoffer, geïdentificeerd als [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), onder het bloed zat en meerdere ernstige verwondingen vertoonde, is de politie een grootschalig onderzoek gestart.
Kort na het aantreffen van [slachtoffer] werden de verdachte (hierna ook: [verdachte] ) en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte] ) als verdachten aangemerkt (hierna worden zij samen ook aangeduid als: de verdachten).
Uit onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte] bleek dat zij op 26 augustus 2021 een bericht naar [verdachte] stuurde met de tekst: ‘Je bent dronken en met een man die mij heeft aangerand, je zou hem een kk klap moeten geven.’ [3] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] zei dat ze was aangerand door een man met één oog en dat ze hem iets ging aandoen en hem tien keer zo hard zou terugpakken. [4] Op 2 september 2021 plaatste [medeverdachte] om 02:34 uur een bericht op haar Facebook met de tekst ‘Iedereen die mij kwetst en naait. ik pak je 10x harder terug!!!!’. [5]
[verdachte] verdacht [slachtoffer] ervan dat hij de telefoon en headset van [verdachte] had ontvreemd, zo blijkt uit de gespreksverslagen van [locatie 3] , waar [verdachte] woonde. [6]
Getuige [getuige 2] verklaarde dat [slachtoffer] op enig moment in de weken voor zijn overlijden ruzie had met beide verdachten, waarbij [verdachte] zou hebben gezegd dat [slachtoffer] moest uitkijken, omdat hij anders zijn andere oog ook kwijt zou raken. [7] [slachtoffer] miste zijn rechteroog. [8]
Gang van zaken op 2 september 2021
Getuige [getuige 3] verklaarde dat hij op 2 september 2021 in de middag op de plaats delict was, waar onder meer een donkere vrouw en een blonde man waren, en dat hij daar een gesprek opving over dat ze iemand zouden aanpakken. [9] Later die dag zaten de verdachten met getuige [getuige 4] op de plaats delict. [10] [medeverdachte] heeft toen [slachtoffer] gebeld en hem gevraagd of hij naar de plaats delict kon komen, om hem een lesje te leren. [11] [getuige 4] verklaarde dat de verdachten onderling ruzie maakten en dat [verdachte] op een bepaald moment tegen hem zei dat [slachtoffer] ook langs zou komen. [getuige 4] is toen vertrokken. Hij wilde hier niet bij zijn, omdat het al ‘heibel’ was en met [slachtoffer] erbij alleen maar meer heibel zou worden. [12]
Op het moment dat [slachtoffer] in het parkje arriveerde, zat [verdachte] verstopt in of achter de bosjes met een ijzeren staaf. [13] Uit een analyse van de camerabeelden blijkt dat de verdachten daarna ongeveer 17 minuten samen met [slachtoffer] op de plaats delict zijn geweest. [14] Beide verdachten verklaren dat toen fors geweld is gebruikt tegen [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] onder meer is geslagen met een metalen staaf. [15] [verdachte] heeft de metalen staaf vervolgens in het water gegooid. [16]
De verdachten zijn vervolgens samen weggegaan van de plaats delict en zijn ongeveer 50 minuten later weer naar de plaats delict teruggekeerd. [17] De verdachten hebben verklaard dat zij in de tussentijd op een bankje hebben gezeten in de buurt, waar ze een biertje hebben gedronken. [18] Toen zij in het parkje terugkwamen bleek [slachtoffer] nog te leven. Vervolgens is opnieuw fors geweld tegen hem gebruikt, waarbij hij tegen het hoofd/lichaam is geschopt en is verstikt. [19] De verdachten zijn toen ruim een uur op de plaats delict gebleven. [20] Hier hebben zij samen geprobeerd de sporen op de plaats delict uit te wissen, met onder meer de trui van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft daarbij ook lege bierblikjes met water gevuld en over [slachtoffer] heen gegooid. [verdachte] heeft de telefoon van [slachtoffer] uit diens zak gehaald, gebroken en in het water gegooid. [21] Nadat de verdachten wederom samen de plaats delict hadden verlaten, is [medeverdachte] nog eenmaal teruggekeerd om de riem van het slachtoffer te halen, om te voorkomen dat de politie de riem zou vinden. [22] Vervolgens zijn de verdachten met de tram naar het huis van [medeverdachte] gegaan. Hier hebben zij hun kleding en schoenen gewassen, omdat deze onder het bloed zaten. [23] Op 14 oktober 2021 heeft [medeverdachte] haar moeder gebeld vanuit de gevangenis en heeft ze met haar moeder gesproken over het deactiveren van haar Facebook-account, haar moeder wilde dat wel voor haar doen. [24]
Forensisch onderzoek
Uit het definitieve sectierapport blijkt dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door de gevolgen van zeer uitgebreide meervoudige krachtinwerking op het hoofd, de mond, de hals en de romp. Het letsel aan het achterhoofd is gedeeltelijk ontstaan door krachtinwerking met een half scherp tot kantig voorwerp. De rest van de letsels aan het hoofd is ontstaan door uitgebreide stomp botsende krachtinwerking, zoals slaan of stampen. Gezien de schedelbreuken was sprake van een hevige krachtinwerking. Gezien de ernstige breuken van de boven- en onderkaak, is ook het geweld aan de mond volgens de deskundige bijzonder hevig geweest. Afsluiting van de ademwegen door dit geweld op de mond kan aanleiding hebben gegeven tot ademhalingsfunctiestoornissen en kan hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden. De letsels ter hoogte van de hals zijn ontstaan door stomp botsende en/of (samen)drukkende (met de handen of met een structuur) krachtinwerking. Gezien de zeer ernstige breuken van het schildkraakbeen en het ringkraakbeen is de krachtinwerking bijzonder hevig geweest. Aanhoudende (samen)drukkende krachtinwerking op de hals kan middels zuurstofgebrek van de hersenen hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden. Tot slot was sprake van een veelheid aan letsels aan de romp, waaronder talrijke en complexe ribreuken. Ook deze zijn volgens de deskundige door bijzonder hevige krachtinwerking ontstaan.
Het letseldateringsonderzoek bevestigt dat het letsel is toegebracht gedurende een langere periode: het letsel op het achterhoofd was meerdere tientallen minuten tot enkele uren oud, het letsel aan het hoofd, de slaap, het oor en de borst minimaal meerdere minuten oud (enkele tientallen minuten oud is evenmin uitgesloten), het letsel aan de hand enkele tot meerdere minuten oud letsel, het letsel aan de hals enkele minuten oud letsel, het letsel aan de borst maximaal minuten oud. [25]
Uit het aanvullend forensisch onderzoek blijkt dat het letsel linksachter op het achterhoofd waarschijnlijk is veroorzaakt door een slag met een rechthoekige staaf. Daarnaast is het waarschijnlijk dat [slachtoffer] minimaal twee keer met een staaf op de linkerzijde van zijn hoofd is geslagen. [26] Tot slot bevestigt het aanvullend schoensporenonderzoek dat het extreem veel waarschijnlijker is dat het op het voorhoofd van [slachtoffer] aangetroffen schoenspoor (het profiel bij letsel C) afkomstig is van de rechterschoen van [verdachte] dan van de schoenen van [medeverdachte] . [27]
Plaats delict
Vlakbij de plaats delict werden twee metalen staven gevonden in het water. [28] Verder werd in
de kraag van het slachtoffer [slachtoffer] een sigarettenpeuk aangetroffen met daarop DNA-sporen van zowel [slachtoffer] als [medeverdachte] . [29]
3.3.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De rechtbank concludeert op basis van de genoemde bewijsmiddelen – kort gezegd – dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door geweldshandelingen en dat beide verdachten bij die handelingen aanwezig zijn geweest. Elk van de verdachten schrijft de geweldshandelingen echter toe aan de andere verdachte. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld welke rol ten aanzien van beide verdachten wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard en hoe die rol moet worden gekwalificeerd.
De verklaringen van de verdachte
De rechtbank moet allereerst de vraag beantwoorden of en, zo ja, in hoeverre de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] bruikbaar zijn voor het bewijs.
Het procesdossier bevat een groot aantal verklaringen van de beide verdachten in dit onderzoek. [medeverdachte] heeft vier verklaringen afgelegd bij de politie, een verklaring tijdens de gehouden reconstructie en een verklaring bij de rechter-commissaris bij de inbewaringstelling. Ook is zij gehoord als getuige in de strafzaak tegen [verdachte] . Verdachte [verdachte] heeft vijf verklaringen afgelegd bij de politie, een verklaring tijdens de gehouden reconstructie en een verklaring bij de rechter-commissaris bij de inbewaringstelling. Op de terechtzitting van 16 januari 2023 hebben beide verdachten opnieuw een verklaring afgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de genoemde verklaringen een groot aantal tegenstrijdigheden bevatten. Veel verklaringen bevatten innerlijke tegenstrijdigheden, die vragen oproepen over de betrouwbaarheid. Bovendien hebben de verdachten zelf wisselend verklaard. Daar komt bij dat de verdachten in hun eerste verklaringen een verzonnen scenario hebben gepresenteerd, namelijk dat slachtoffer [slachtoffer] door twee donkere mannen zou zijn geslagen en geschopt en dat de verdachten daarvan getuige zouden zijn geweest. In hun latere verklaringen hebben de verdachten echter erkend dat dit verhaal is verzonnen, om een verdenking jegens henzelf te ontlopen, waarna zij elkaar zijn gaan beschuldigen van het gebruik van het geweld tegen slachtoffer [slachtoffer] , waardoor hij om het leven is gebracht. Op dit punt staan de verklaringen van de verdachten diametraal tegenover elkaar.
Gelet op de innerlijke en onderlinge tegenstrijdigheid van de verklaringen van de verdachten, het feit dat zij eerder leugenachtig hebben verklaard en het feit dat de verdachten elkaar op de belangrijkste punten tegenspreken, zal de rechtbank – zoals zij ook onder 3.3.1 al heeft gedaan – een verklaring van de ene verdachte in de zaak van de andere verdachte alleen gebruiken voor het bewijs voor zover die verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen (zoals de verklaring van de andere verdachte zelf, verklaringen van overige getuigen of de resultaten van het forensisch onderzoek).
De resultaten van het forensisch onderzoek
Onder 3.3.1 heeft de rechtbank beschreven wat het forensisch onderzoek op de plaats delict en aan het lichaam van slachtoffer [slachtoffer] heeft opgeleverd. Omdat de verklaringen van de verdachten elkaar tegenspreken, is nader onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre de aangetroffen sporen en het toegebrachte letsel steun bieden aan de verklaringen van de verdachten. Dit onderzoek heeft – samengevat en voor zover hier relevant – geleid tot de volgende bevindingen.
( a) Op de plaats delict is, op de kraag van slachtoffer [slachtoffer] , een sigarettenpeuk gevonden waarop een DNA-spoor is aangetroffen van zowel [medeverdachte] als slachtoffer [slachtoffer] .
( b) In de woning van [medeverdachte] zijn op 8 september 2021 schoenen en kledingstukken aangetroffen die herkend zijn op de camerabeelden van 2 en 3 september 2021. De schoenen van [medeverdachte] zaten, anders dan op de beelden, niet meer onder het bloed en roken volgens de verbalisanten naar wasmiddel. Op de schoenen van zowel [medeverdachte] als [verdachte] zijn bloedsporen aangetroffen, maar die bevatten onvoldoende DNA-materiaal en gaven daardoor geen resultaat. Op kledingstukken van [verdachte] werd bloed van hemzelf aangetroffen.
( c) Op de plaats delict en op het lichaam van slachtoffer [slachtoffer] zijn schoensporen aangetroffen die zijn vergeleken met de schoenen van de verdachten. Uit de rapporten van 17 januari 2022 [30] en 23 september 2022 blijkt het volgende.
- De afdruksporen 11 en 13 (op de grond) zijn afkomstig van de schoenen van [verdachte] . Afdrukspoor 12 (op de grond) is afkomstig van de schoenen van [medeverdachte] .
- Voor het patroon bij letsel C (op het voorhoofd van slachtoffer [slachtoffer] ) geldt dat de resultaten extreem veel waarschijnlijker zijn als dit patroon afkomstig is van de rechterschoen van verdachte [verdachte] dan van de schoenen van verdachte [medeverdachte] .
- Het patroon bij letsel F (bij de rechterslaap van slachtoffer [slachtoffer] ) mist een heldere systematiek. Het gemis van een heldere systematiek past meer bij het ontstaan van dit patroon door meerdere malen contact met een schoenprofiel en/of ander voorwerp of ondergrond dan door een éénmalig contact met een schoenprofiel. Als desondanks wordt aangenomen dat het patroon is ontstaan door contact met een schoenprofiel, dan zijn de resultaten van het vergelijkend onderzoek ongeveer even waarschijnlijk wanneer dit patroon afkomstig is van de schoenen van verdachte [verdachte] als van de schoenen van verdachte [medeverdachte] .
( d) Uit aanvullend forensisch-pathologisch onderzoek door het NFI (rapport van 18 oktober 2022 van [naam 1] ) blijkt ten aanzien van de scenario’s van de beide verdachten – samengevat en voor zover hier relevant – het volgende.
- Ten aanzien van het hoofdletsel: het letselbeeld, onder andere aan het hoofd, kan passen bij een enkelvoudige slag met de rechthoekige staaf linksachter op het achterhoofd en minimaal twee slagen met een staaf op de linkerzijde van het hoofd. De overige letsels toonden geen opvallende kenmerken. Hypothese H1W (gebaseerd op het scenario van verdachte [medeverdachte] ) biedt geen afdoende verklaring voor het letselbeeld ter hoogte van het hoofd (omdat daar slechts één slag op het hoofd wordt verhaald en een deel van het hoofdletsel niet goed kan worden verklaard op basis van een andersoortige krachtinwerking); ten aanzien van hypothese H1E (gebaseerd op het scenario van verdachte [verdachte] ) toont het letselbeeld geen concrete aanwijzingen voor meerdere slagen ter hoogte van het achterhoofd en/of de nek (evenwel hoeven dergelijke slagen geen letsel op te leveren). Derhalve is het aantreffen van het letselbeeld ter hoogte van het hoofd iets waarschijnlijker (2 tot 10 keer) onder hypothese H1E (van verdachte [verdachte] ) dan onder hypothese H1W (van verdachte [medeverdachte] ).
- Ten aanzien van het halsletsel: aan de linkerzijde van de hals was een grillig en onregelmatig verlopende oppervlakkige huidbeschadiging met een langgerekt aspect (onder S). Dit letsel kan eventueel zijn veroorzaakt in het kader van hypothese H3E (meerdere malen prikken met de metalen pin van een riemgesp; scenario van verdachte [verdachte] ); op basis hiervan is het aantreffen van voornoemde huidbeschadiging waarschijnlijker (10 tot 100 keer) onder hypothese H3E (van verdachte [verdachte] ) dan onder hypothese H3W (van verdachte [medeverdachte] ). Het verdere letsel aan en in de hals toonde geen opvallende kenmerken. Er kan hierbij geen onderscheid worden gemaakt ten aanzien van de verhaalde samendrukkende krachtinwerking op de hals (met de handen in hypothese H3E versus met een riem in hypothese H3W).
- Het letseldateringsonderzoek is niet onderscheidend voor de scenario’s die de verdachten hebben geschetst.
( e) In een Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken (rapport van 11 november 2022 van [naam 2] ), met daarbij onder meer het hiervoor genoemde aanvullend forensisch-pathologisch onderzoek, een nader DNA-onderzoek aan de hals en bloedspoorpatroononderzoek, zijn verschillende onderzoeksresultaten met elkaar gecombineerd en vergeleken met de scenario’s van de beide verdachten. De aannames waarop het rapport is gebaseerd zijn tijdens een regiebijeenkomst met de verdediging van beide verdachten besproken en vastgesteld. Uit rapport blijkt – samengevat en voor zover hier relevant – het volgende.
- De resultaten van het forensisch-pathologisch onderzoek zijn gezamenlijk waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker wanneer het scenario van verdachte [verdachte] waar is dan wanneer het scenario van verdachte [medeverdachte] waar is. De bevindingen van het forensisch-pathologisch onderzoek bieden namelijk ten aanzien van het slaan met de staaf én ten aanzien van het geweld aan de hals beide meer steun voor het scenario van verdachte [verdachte] dan voor het scenario van verdachte [medeverdachte] . De totale bewijskracht bestaat uit een combinatie van de twee conditioneel onafhankelijke eindconclusies:
- iets waarschijnlijker ten aanzien van het forensisch pathologisch onderzoek aan de letsels aan het hoofd met betrekking tot het slaan met de staaf, en
- waarschijnlijker ten aanzien van het forensisch pathologisch onderzoek aan de letsels aan de hals met betrekking tot het geweld aan de hals
- De overige onderzoeken – schoppen/stampen, schoppen en slaan van verdachte [verdachte] door het slachtoffer, het bloedspoorpatroononderzoek en DNA-onderzoek – hebben resultaten opgeleverd die niet onderscheidend zijn tussen de scenario’s van verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] .
( f) Verder is een Forensisch taalkundig onderzoek gedaan naar de verklaringen van de verdachten, (opgemaakt door [naam 3] (Vrije Universiteit Amsterdam) op 21 november 2022). Uit dit rapport komt naar voren dat er inconsistenties zijn binnen de verklaringen van [medeverdachte] , binnen de verklaringen van [verdachte] en uiteraard tussen de verdachten onderling, maar wel wat betreft verschillende verhaalelementen (zo laat [medeverdachte] de trui en riem als moordwapen aanvankelijk achterwege, en is [verdachte] verklaring over de vuilniszak inconsistent en incoherent). Ten aanzien van drie episodes op de plaats delict zijn de verklaringen nader bekeken. Daaruit blijkt dat verschillende verhaalelementen die aanvankelijk waren overgeslagen of vergeten, later een rol bleken te spelen. Ook zijn in de verzonnen versies al sporen te zien van verhaallijnen die later door [medeverdachte] en/of [verdachte] verder werden toegelicht. Op sommige onderdelen (episode 1 en de gebruikte geweldsmiddelen) bevatten de verklaringen van [medeverdachte] meer inconsistenties dan de verklaringen van [verdachte] . Beide verdachten hebben in hun verklaringen de waarheid verdraaid naar hoe zij zich willen presenteren (p. 140 van het rapport).
De rechtbank concludeert uit de bevindingen (a) en (b) dat het onderzoek naar de sigarettenpeuk en de schoensporen op de grond weinig steun biedt voor één van de scenario’s van de verdachten. Wel blijkt uit het schoensporenonderzoek (bevindingen onder (c)) dat het profiel op het voorhoofd van slachtoffer [slachtoffer] (letsel C) afkomstig is van de schoenen van [verdachte] , zoals hij zelf ook heeft verklaard. Het forensisch taalkundige onderzoek (bevindingen onder (f)) laat zien dat beide verdachten inconsistent hebben verklaard, [medeverdachte] op onderdelen meer dan [verdachte] .
Het aanvullende forensisch-pathologisch onderzoek (d) en het interdisciplinair rapport (e) wijzen uit dat het aangetroffen hoofd- en halsletsel (samen genomen) waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker is wanneer het scenario van verdachte [verdachte] waar is dan wanneer het scenario van verdachte [medeverdachte] waar is.
Het is echter de vraag welke conclusies daaruit verantwoord kunnen worden getrokken. Daarbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat het forensisch onderzoek haar eigen beperkingen kent. In het interdisciplinaire rapport wordt immers ook nadrukkelijk opgemerkt dat geen uitspraak wordt gedaan over de waarschijnlijkheid van de scenario’s zelf. Er wordt een uitspraak gedaan over de waarschijnlijkheid van de verkregen onderzoeksresultaten indien de in deze scenario’s beschreven handelingen waar zijn, gegeven de in het rapport genoemde aannamen. Hoewel het scenario van [verdachte] dus op specifieke onderdelen steun vindt in het pathologisch onderzoek, kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat het hele door [verdachte] geschetste scenario waar is. Integendeel: uit het taalkundige onderzoek blijkt juist dat ook zíjn verklaringen inconsistenties bevatten.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat het forensisch onderzoek zich niet heeft gericht op de vraag wie van de verdachten de beschreven handelingen heeft verricht. [verdachte] kan (een deel van) de door hem aan [medeverdachte] toegeschreven handelingen ook zelf hebben verricht. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, is er – gelet op het feit dat de verdachten aanvankelijk twee fictieve personen en vervolgens elkaar hebben beschuldigd – gegronde reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen te twijfelen. Dat de verklaringen van [verdachte] over de geweldshandelingen steun vinden in het aangetroffen letsel, betekent dus niet zonder meer dat het [medeverdachte] is geweest die al deze handelingen heeft verricht.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat één van beide verdachten een scenario heeft geschetst dat zodanig wordt ondersteund door forensisch bewijs dat van dat gehele scenario moet worden uitgegaan bij de verdere beoordeling. Om die reden zal de rechtbank hierna in het midden laten aan wie van de verdachten de toegepaste geweldshandelingen moeten worden toegeschreven.
De rol van de verdachten
Hoewel niet precies kan worden vastgesteld wie van de verdachten welke geweldshandeling heeft uitgevoerd, staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat beide verdachten een rol van betekenis hebben gespeeld bij het overlijden van [slachtoffer] . Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Allereerst heeft [medeverdachte] omstreeks 20:52 uur [slachtoffer] gebeld om hem op de plaats delict te krijgen, om hem een lesje te leren. Hoewel de verdachten dit plan aan elkaar toeschrijven, was de bedoeling kennelijk voor beide verdachten duidelijk. Toen [slachtoffer] omstreeks 21:14 uur arriveerde op de plaats delict zat [verdachte] met een ijzeren staaf in of achter de bosjes. Denkbaar is dat [medeverdachte] en [slachtoffer] toen eerst samen van één sigaret hebben gerookt (gelet op het DNA-spoor op de sigarettenpeuk dat DNA van [medeverdachte] én [slachtoffer] bevat). Vervolgens heeft een eerste sessie van geweld plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] in ieder geval meerdere keren met kracht met een ijzeren staaf op, dan wel tegen zijn hoofd is geslagen (zie de forensische bevindingen hierboven genoemd onder (d)) en minstens eenmaal in zijn gezicht is geschopt (zie de forensische bevindingen hierboven genoemd onder (c)).
Nadat de verdachten de plaats delict omstreeks 21:33 uur hebben verlaten, is [medeverdachte] omstreeks 22:19 uur teruggekeerd op de plaats delict en ongeveer vier minuten later arriveerde ook [verdachte] weer op de plaats delict. Vervolgens heeft een tweede sessie van geweld plaatsgevonden. Hierbij is in ieder geval geweld op de hals van het slachtoffer uitgeoefend, waardoor hij mogelijk is gestikt, zo blijkt uit de letseldatering en het sectierapport. In totaal zijn de verdachten bij die tweede sessie van geweld ruim een uur op de plaats delict geweest. Zij hebben geprobeerd hun sporen uit te wissen en zijn omstreeks 23:26 uur weer vertrokken. [medeverdachte] is vervolgens nogmaals, omstreeks 23:46 uur voor ongeveer vier minuten teruggekeerd op de plaats delict om de riem met eventuele vingerafdrukken op te halen.
Vervolgens zijn zij samen omstreeks 00:33 uur met de tram naar het huis van [medeverdachte] gegaan en hebben ze hun kleding en schoenen schoongemaakt. Geen van beide verdachten heeft op enig moment hulp ingeschakeld voor [slachtoffer] .
In de dagen na het incident hebben de verdachten zich van den domme gehouden en een verhaal verzonnen om te voorkomen dat zij zelf verdacht zouden worden. Verder heeft [medeverdachte] enkele weken later gebeld met haar moeder over het deactiveren van haar Facebook-account, waarop zij op 2 september 2021 een bericht had geplaatst over het terugpakken van iedereen die haar had ‘gekwetst en genaaid’.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachten samen verantwoordelijk zijn voor de dood van [slachtoffer] . De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen sprake dient te zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Dit houdt in dat iedere verdachte een substantiële bijdrage dient te hebben geleverd aan het strafbare feit. Daarvoor is niet vereist dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen plegen. Bij de beoordeling of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking dient te worden gekeken naar onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Zoals eerder overwogen beschuldigen beide verdachten elkaar van het gebruik van het dodelijk geweld tegen [slachtoffer] en kan niet van alle geweld worden vastgesteld wie het heeft toegepast. Toch is de rechtbank van oordeel dat – zelfs als één van beide verdachten geen geweld heeft toegepast of minder geweld dan de andere verdachte – sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en dus van medeplegen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Beide verdachten waren tot twee keer toe samen aanwezig op de plaats delict tijdens de geweldshandelingen tegen [slachtoffer] . De verdachten hebben zich tijdens beide geweldssessies niet van de situatie gedistantieerd door zelf weg te gaan, hoewel daartoe gelet op de duur van beide geweldssessies ruimschoots de gelegenheid bestond. Ook zijn de verdachten na de pauze van ongeveer 50 minuten tussen de geweldssessies beiden weer teruggekeerd naar de plaats delict. Ook hebben beide verdachten nagelaten hulp in te schakelen, terwijl ook daarvoor voldoende gelegenheid bestond, ook om dat ongezien door de ander te doen. Zo is [medeverdachte] twee keer een aantal minuten alleen op de plaats delict geweest en is [verdachte] de eerste keer een aantal minuten eerder vertrokken. Als één van hen zich door de ander gedwongen voelde om aanwezig te blijven, dan lag in die minuten een kans om weg te komen. Doordat de plaats delict pal voor een ziekenhuis en aan een drukke straat ligt, kon snel en eenvoudig hulp worden gezocht. In plaats daarvan hebben de verdachten tussen de twee sessies van geweld samen een biertje gedronken. Bovendien hebben beide verdachten zich op de plaats delict kennelijk vooral zorgen gemaakt om het wissen van sporen (de ijzeren staaf, vingerafdrukken, het bloed op eigen schoenen en kleding, de riem, de vuilniszak en de telefoon van [slachtoffer] waarop hij door [medeverdachte] was gebeld), zijn ze samen vertrokken van de plaats delict, zijn ze samen naar [medeverdachte] huis gegaan en hebben zij samen een vals alibi verzonnen en zich tegenover anderen enkele dagen van den domme gehouden. Uit de analyse van de camerabeelden blijkt verder dat [verdachte] , nadat de verdachten de plaats delict voor de eerste keer verlieten, zijn arm om [medeverdachte] heeft heengeslagen en dat [medeverdachte] later in de tram [verdachte] een kus gaf op zijn wang. [31] Dat zijn signalen van eensgezindheid en verbondenheid, die de het oordeel van de rechtbank versterken dat sprake was van bewuste en nauwe samenwerking.
Uit al het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] , waarbij zij ieder een substantiële bijdrage hebben geleverd aan het gepleegde delict. Het antwoord op de vraag wie precies het dodelijk letsel heeft veroorzaakt is daardoor niet van belang voor de bewezenverklaring. Of en in hoeverre de diverse geweldshandelingen op zichzelf tot de dood hebben geleid (of hadden kunnen leiden) doet naar het oordeel van de rechtbank evenmin ter zake. De genoemde handelingen hebben – in samenhang beschouwd – geleid tot de dood van [slachtoffer] en kunnen aan beide verdachten worden toegerekend.
Opzet op de dood
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en de daarbij gegeven overwegingen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten op 2 september 2022 in Den Haag het slachtoffer [slachtoffer] om het leven hebben gebracht door veel en hevig geweld te gebruiken tegen zijn hoofd, mond, hals en romp. Dit geweld is gebruikt gedurende een periode van meerdere tientallen minuten en mogelijk zelfs meer dan een uur. Gezien de intensiteit, de duur en de aard van dit handelen, moet het naar zijn uiterlijke verschijningvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het doden van [slachtoffer] , dat de rechtbank van oordeel is dat het opzet van degene die dit geweld gebruikte hierop ten volle was gericht. Voor zover één van de verdachten geen geweld heeft toegepast (of minder dan de ander), geldt dat die verdachte als medepleger verantwoordelijk wordt gehouden voor het handelen van de andere verdachte, in welk handelen het volle opzet ligt besloten.
Voorbedachte raad
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachten [slachtoffer] met voorbedachte raad om het leven hebben gebracht. De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op hun te nemen of genomen besluit en zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachten voldoende tijd hadden om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Bij de beoordeling neemt de rechtbank – onder verwijzing naar de onder 3.3.1 genoemde bewijsmiddelen – het volgende in aanmerking.
(1) Tussen slachtoffer [slachtoffer] enerzijds en de verdachten anderzijds bestond al enige tijd een conflict. [medeverdachte] beschuldigde [slachtoffer] ervan dat hij haar had aangerand en nam hem dat zeer kwalijk. Zij heeft gezegd dat ze een man met één oog iets zou aandoen. Het bericht op Facebook van 2 september 2021 komt daarmee overeen. [verdachte] verdacht [slachtoffer] ervan dat hij de telefoon en headset van [verdachte] had ontvreemd.
(2) Vóór de komst van [slachtoffer] hebben de verdachten al gesproken over een confrontatie. Dit blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 3] . Anders dan de verdediging heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 3] te twijfelen.
(3) Tijdens de reconstructie hebben beide verdachten verklaard dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft gebeld om hem naar de plaats delict te krijgen, om hem een lesje te leren. Hoewel de verdachten dit plan aan elkaar toeschrijven, was de bedoeling kennelijk voor beide verdachten duidelijk.
(4) Uit een analyse van de camerabeelden blijkt dat de verdachten, na aankomst van [slachtoffer] op de plaats delict, ongeveer 17 minuten samen met [slachtoffer] op de plaats delict zijn geweest. Beide verdachten verklaren dat toen fors geweld is gebruikt tegen [slachtoffer] . De verdachten zijn vervolgens samen weggegaan van de plaats delict, hebben bier gedronken op een bankje in de buurt, en zijn ongeveer 50 minuten later weer naar de plaats delict teruggekeerd. Beide verdachten verklaren dat [slachtoffer] toen nog bleek te leven en dat vervolgens opnieuw fors geweld is gebruikt tegen [slachtoffer] , waarbij hij onder andere is verstikt. De verdachten zijn toen ruim een uur op de plaats delict gebleven. Het letseldateringsonderzoek bevestigt dat het letsel is toegebracht gedurende een langere periode.
(5) [locatie 1] in Den Haag. Volgens een berekening op Google Maps is het drie minuten lopen van de plaats delict tot [locatie 4] . De hulp van een voorbijganger op de drukke straat naast [locatie 1] zou eenvoudig en snel ingeroepen kunnen worden door vanaf de plaats delict alleen maar de trap op te lopen.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat het geweld tegen [slachtoffer] heeft plaatsgevonden in twee afzonderlijke sessies, waarbij tijdens beide sessies hevig geweld is toegepast. Tussen deze sessies hebben de verdachten de plaats delict verlaten, waarna zij op een bankje in de nabije omgeving hebben gezeten en bier hebben gedronken. Dat betekent dat de verdachten ruimschoots te tijd hebben gehad om na te denken over het geweld dat al had plaatsgevonden en zich te beraden op de keuze die zij moesten maken. Het [locatie 4] was slechts een paar minuten lopen en voorbijgangers waren slechts een traplengte verwijderd van de plaats delict, zodat de verdachten zonder meer in de gelegenheid waren om hulp te halen. In plaats van hulp te zoeken in het ziekenhuis of op straat, of 112 te bellen, zijn de verdachten na ongeveer 50 minuten teruggegaan naar de plaats delict, is opnieuw fors geweld tegen [slachtoffer] gebruikt en zijn ze daar een uur gebleven. Tijdens die tweede sessie is uiteindelijk het geweldsmiddel van verstikking toegepast op [slachtoffer] . Dat middel kan naar het oordeel van de rechtbank maar op één doel zijn gericht, namelijk de dood. Omdat met verstikking enige tijd is gemoeid biedt het een eventuele toeschouwer bovendien de kans om in te grijpen of zich juist van het geweld te distantiëren.
Gelet op het feit dat de verdachten tussen de eerste en de tweede sessie zo veel tijd hadden om hulp te halen of zich van het geweld te distantiëren, is de rechtbank van oordeel dat zij bij de tweede sessie van geweld tegen [slachtoffer] met voorbedachte raad hebben gehandeld. Van contra-indicaties is niet gebleken. Daardoor kan ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen worden verklaard.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde medeplegen van moord wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 2 september 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door
- meermalen met een ijzeren staaf op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en
-
een ofmeerdere malen
,met kracht met geschoeide voet op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te stampen/schoppen/trappen terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en
- die [slachtoffer] te verwurgen/verstikken/smoren met een trui en/of een riem en/of handen en/of een plastic zak.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van een straf en/of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank een aanzienlijk lagere gevangenisstraf zal opleggen omdat de verdachte een geringere rol heeft gehad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen omtrent de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte het slachtoffer op een gruwelijke wijze zijn leven ontnomen. De moord vond plaats op een publiek toegankelijke plek, met het eerste geweld om een relatief geringe aanleiding. Het slachtoffer is met staven geslagen, er is op hem ingetrapt, gestampt en geschopt en hij is verstikt. Nadat het slachtoffer voor de eerste keer te pakken was genomen, hebben de verdachte en zijn medeverdachte hem (zwaar)gewond achtergelaten en zijn in alle rust een biertje gaan drinken op een nabijgelegen bankje. Vervolgens is de medeverdachte naar het slachtoffer teruggegaan om spullen op te halen die hun aanwezigheid op de plaats delict zouden kunnen verraden, even later gevolgd door de verdachte. Het slachtoffer is toen opnieuw afgetuigd en daarna verstikt. Hij had geen enkele kans. De talloze letsels die het slachtoffer door toedoen van de verdachte en zijn medeverdachte heeft opgelopen rechtvaardigen de conclusie dat hij op een verschrikkelijke wijze is omgebracht. De verdachten hebben, zoals hierboven uiteengezet, hun best gedaan om hun sporen te wissen. De medeverdachte is zelfs nog een derde keer teruggegaan naar de plaats delict om belastende goederen, zoals de gebruikte riem, op te halen. Vervolgens hebben de verdachte en zijn medeverdachte de tram naar het huis van de medeverdachte genomen, maar zijn onderweg doodgemoedereerd uitgestapt om nogmaals bier te kopen. In het huis van de medeverdachte zijn kleding en schoenen in de wasmachine gedaan om sporen te wissen.
Het slachtoffer moet in de laatste uren van zijn leven doodsangsten hebben uitgestaan en gruwelijke pijn hebben geleden door het op hem uitgeoefende geweld. Hij is gevonden door een passant, die het slachtoffer wel kende maar toen niet herkende.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben alle gelegenheid gehad om met hun geweld te stoppen. Zij hadden ook alle gelegenheid om hulp te bieden of te vragen: zij bevonden zich immers op een plek waar het omstreeks die tijd nog steeds druk is en voor het ziekenhuis hoefden zij alleen maar de weg over te steken. De verdachte en zijn medeverdachte hebben dit echter nagelaten en zijn juist doorgegaan met het geweld. Daarna hebben ze alles in het werk gesteld om niet ontdekt te worden. Niet alleen hebben zij sporen weggewerkt, ook hebben zij een verhaal verzonnen waarin zij aanvankelijk de schuld aan de dood van het slachtoffer bij twee fictieve Eritreeërs legden.
Uit het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte spreekt een onthutsend gebrek aan respect voor het leven van een medemens.
Het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte heeft bij degenen die van het overlijden van het slachtoffer op de hoogte zijn geraakt, zoals zijn broer, medebewoners en kennissen, voor gevoelens van verdriet gezorgd. De samenleving als geheel is geschokt geraakt door deze brute moord.
Moord behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. Dat komt tot uitdrukking in de straf die de wetgever op dit feit heeft gesteld: een levenslange gevangenisstraf of de maximale tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaren. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, blijkt uit analyse van recente rechterlijke uitspraken dat voor een enkelvoudige moord doorgaans een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de achttien en tweeëntwintig jaren. Dat neemt niet weg dat het handelen dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen omtrent de aard en ernst van het bewezen verklaarde volgt dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een die lange vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Het bewezen verklaarde feit beoordeelt de rechtbank, gelet op de omstandigheden waaronder dat is begaan, als zodanig ernstig en gruwelijk dat zij in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren gerechtvaardigd acht.
De persoon van de verdachte
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden of het aandeel dat hij in het feit heeft gehad invloed hebben op de strafoplegging en, zo ja, in welke mate.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 februari 2022. De verdachte is weliswaar eerder veroordeeld, ook voor een geweldsdelict, maar dat betreft feiten van een andere aard en ernst dan het feit dat de rechtbank thans bewezen heeft verklaard. Van het strafblad gaat daarom geen strafmatigende of strafverhogende werking uit.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de bevindingen van [naam 4] , psychiater, en [naam 5] , psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, zoals neergelegd in hun gezamenlijke Pro Justitia-rapport van 20 juli 2022. De bevindingen van deze deskundigen houden, voor zover hier van belang, het volgende in.
De verdachte werd in zijn jeugd pedagogisch en affectief verwaarloosd en er was sprake van een onveilige thuissituatie. Daardoor heeft hij zich onveilig en ambivalent angstig gehecht. Voor zijn zelfgevoel en identiteit is hij afhankelijk van bevestiging door anderen en probeert dat te vinden in relaties. In relaties loopt hij echter steeds vast omdat hij, mede doordat hij zich verbaal niet goed kan uitdrukken, onvoldoende in staat is af te stemmen. Er is binnen relaties een patroon van wederzijdse afhankelijkheid en middelengebruik. De verdachte heeft op jonge leeftijd besloten voor zichzelf te kiezen en is het huis uitgegaan. Het lukte hem echter niet zijn leven goed vorm te geven. Zijn frustratietolerantie is beperkt en hij gaat voortdurend de strijd aan. Hij functioneert op alle levensgebieden niet goed en is afgegleden. Overmatig alcoholgebruik speelt daarbij een rol.
Volgens de deskundigen is sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale trekken. Daarnaast is sprake van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. De beide stoornissen waren volgens de deskundigen ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Het overmatig alcoholgebruik is ook verweven met de persoonlijkheidsstoornis. Wanneer de verdachte weinig of minder spanning ervaart, in een gestructureerde omgeving verkeert en geen alcohol gebruikt, is hij in staat zich oppervlakkig aan te passen en kan hij zich redelijk goed presenteren. Echter is er sprake van een primitieve instabiele onderlaag die tot uiting komt in gevoelens van eenzaamheid, niet gezien en tekort gedaan worden. Als bij de verdachte de frustraties oplopen verlaagt de frustratietolerantie als gevolg van toenemend alcoholgebruik (als coping) verder, waarna de verdachte kan komen tot primitief acting out gedrag. De verdachte was in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde verstrikt geraakt in een spiraal van destructieve coping. De deskundigen geven aan dat het zeer passend is bij de problematiek van de verdachte dat hij – indien het ten laste gelegde wordt bewezen – zijn onderliggende opgekropte frustraties/emoties heeft geuit. De ernst en de mate van het toegepaste geweld is passend bij emotiegedreven agressie. Het is volgens de deskundigen, gezien de ernstige psychopathologie en de verkregen informatie over de omstandigheden voorafgaand aan het ten laste gelegde, onwaarschijnlijk dat er een delictscenario is waarin de pathologie van de verdachte niet heeft doorgewerkt. Dit alles leidt tot het advies het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank acht deze bevindingen en conclusies voldoende onderbouwd en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat het bewezen verklaarde de verdachte verminderd kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt hierbij wel dat de verdachte tot op zekere hoogte wel degelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn overmatig drankgebruik. Het gaat daarbij immers om een stoornis die niet volledig buiten de eigen macht van de verdachte ligt en waartegen hulp wordt geboden Het feit dat de rechtbank het bewezen verklaarde verminderd aan de verdachte zal toerekenen heeft een matigende werking op de op te leggen straf.
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen zij in de bewijsmotivering heeft overwogen, geen aanleiding in de strafoplegging een toedeling naar rato van een aandeel in het toegepaste geweld aan te brengen.
Conclusie
Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren passend en geboden is. Die straf zal de rechtbank dan ook opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Overwegingen omtrent de op te leggen maatregel
In het genoemde Pro Justitia-rapport schatten de deskundigen het risico op herhaling van geweldsdelicten als hoog in. De verdachte scoort op het gebied van geweld en antisociaal gedrag op volwassen leeftijd. Er is sprake van instabiliteit van intieme en niet intieme relaties. Hij heeft een problematisch werkverleden, een geschiedenis van middelengebruik en er is een persoonlijkheidsstoornis. Hij heeft wel behandelingen gehad maar de respons daarop is slecht. De deskundigen schatten in dat de verdachte door dit alles problemen zal hebben met professionele ondersteuning. Zijn problematiek brengt met zich mee dat hij opnieuw problematische intieme relaties zal aangaan. De verwachting is dat de respons op behandeling slecht zal zijn door het slechte inzicht dat de verdachte heeft en zijn neiging de strijd aan te gaan met autoriteiten. Hij zal niet goed kunnen omgaan met tegenslag en verhoogde spanning. De deskundigen zijn van mening dat, om het hoge recidiverisico te beperken, behandeling van de persoonlijkheidsstoornis en de verslavingsproblematiek noodzakelijk is. De verdachte kan zich oppervlakkig aanpassen, maar heeft geen innerlijke wil om te veranderen. Het proces van behandelmotivatie moet nog op gang komen. De behandeling van de verdachte zal complex zijn en zal, vanwege de te verwachten strijd, alleen klinisch kunnen gebeuren. In het verleden heeft hij zich aan voorwaarden onttrokken en mede daarom zal volgens de deskundigen alleen behandeling in het kader van tbs met verpleging van overheidswege voldoen.
De rechtbank acht de conclusie uit het Pro Justitia-rapport voldoende onderbouwd en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico op geweldsdelicten en dat, teneinde dat risico te verminderen, een intensieve behandeling noodzakelijk is. De rechtbank acht het onverantwoord om de verdachte onbehandeld te laten terugkeren in de maatschappij.
Nu tbs met voorwaarden, alleen al gelet op de duur van de op te leggen straf, niet aan de orde is, resteert de vraag of de door de rechtbank noodzakelijk geachte behandeling in het kader van tbs met dwangverpleging kan en moet worden opgelegd. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het wettelijke vereiste voor het opleggen van tbs dat het begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat het bewezen verklaarde feit zeer ernstig is, dat het recidiverisico hoog is en dat de complexe en hardnekkige problematiek van de verdachte die daaraan ten grondslag ligt intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling vereist.
Conclusie
De rechtbank zal dan ook de maatregel tbs met dwangverpleging opleggen. Daarbij overweegt zij dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[nabestaande] , de broer van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.524,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, gezien de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3.4 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De vordering is door de verdediging niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 september 2021 (datum van de factuur voor de uitvaart), omdat vast is komen te staan dat de schade in elk geval vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het onder 3.4 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.524,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald,
ten behoeve van [nabestaande] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van moord;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [nabestaande] , toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om het bedrag van € 5.524,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [nabestaande] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.524,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [nabestaande] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 62 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting ten behoeve van [nabestaande] niet opheft;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.C. Berg, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.I.J. van den Bogert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de volgende processen-verbaal met nummer 2021256833, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, met bijlagen:
2.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 september 2021, zd p. 49.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 november 2021, zd p. 478, 481-482.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 3 oktober 2021, gd p. 170-171.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 september 2021, zd p. 101-102.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 september 2021, zd p. 422.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 10 september 2021, gd p. 75-77.
8.Een geschrift, te weten het schouwverslag, opgemaakt op 3 september 2021 door [naam 6] , forensisch arts, fd p. 142.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 20 september 2021, gd p. 116-120.
10.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 januari 2023 en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , opgemaakt op 17 september 2021, gd, p. 31.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 februari 2022, zd p. 724 (verklaring [medeverdachte] ) en p. 730 (verklaring [verdachte] ).
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , opgemaakt op 5 april 2022, zd p. 745.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 23 november 2021, pdw p. 88-89 (verklaring [medeverdachte] ); het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 23 november 2021, pde p. 81 en 84 (verklaring [verdachte] ).
14.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 november 2021, zd p. 548;
15.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 februari 2022, zd p. 725 (verklaring [medeverdachte] ) en p. 731 en 732 (verklaring [verdachte] ).
16.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 februari 2022, zd p. 726 (verklaring [medeverdachte] ) en p. 731 (verklaring [verdachte] ).
17.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 november 2021, zd p. 573-574.
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , opgemaakt op 2 november 2021, pdw p. 97; Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , opgemaakt op 9 november 2021, pde p. 86.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 februari 2022, zd p. 726, 727 (verklaring [medeverdachte] ) en p. 732 en 733 (verklaring [verdachte] ).
20.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 november 2021, zd p. 574.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 februari 2022, zd p. 727 (verklaring [medeverdachte] ) en p. 733 (verklaring [verdachte] ).
22.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 februari 2022, zd p. 727, 729 (verklaring [medeverdachte] ) en p. 733 en 734 (verklaring [verdachte] ).
23.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 9 september 2021, pde p. 38;
24.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 december 2021, met bijlagen, p. 690.
25.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 11 april 2022, opgemaakt door [naam 1] , forensisch arts en patholoog, p. 4-9.
26.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 18 oktober 2022, opgemaakt door [naam 1] , forensisch arts en patholoog, p. 2.
27.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 23 september 2022, opgemaakt door [naam 7] , deskundige kras-, indruk-, en vormsporenonderzoek, p. 10-11.
28.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 oktober 2021, zd p. 124-126.
29.Een rapport van het NFI van 1 november 2021, opgemaakt door [naam 8] , deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, fd p. 334.
30.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 17 januari 2022, opgemaakt door [naam 7] voornoemd.
31.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 november 2021, zd p. 573 en 581.