ECLI:NL:RBDHA:2023:9313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
NL23.17205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling in het kader van terugkeerprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 5 juni 2023, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd. Tijdens de zitting op 21 juni 2023, waar eiser via een beeldverbinding aanwezig was, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser stelde dat zijn ophouding onrechtmatig was, omdat zijn identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld, en dat het aanvullend terugkeerbesluit niet aan hem was uitgereikt.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld door eiser op te houden, omdat zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat het terugkeerbesluit niet geldig was, omdat hij geen beroep had ingesteld tegen dat besluit. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had eerder geen gevolg gegeven aan zijn vertrekplicht en had verklaard niet terug te willen keren naar Marokko.

De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris niet verplicht was om een lichter middel dan bewaring toe te passen, en dat de medische omstandigheden van eiser niet voldoende onderbouwd waren om aan te nemen dat detentie ongeschikt was. Tot slot oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17205

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1977.
Ophouding
2. Eiser stelt allereerst dat de ophouding onrechtmatig is omdat deze berust op artikel 50, tweede lid, van de Vw. Deze grondslag gaat ervan uit dat eisers identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, maar dat is wel het geval nu eiser is overgenomen en opgehouden aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser terecht op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw heeft opgehouden. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek volgt immers dat de identiteit van eiser bij overname niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, omdat eiser niet in het bezit was van identiteitsdocumenten. Uit de stukken blijkt verder dat de laissez-passer aanvraag op 21 maart 2023 is verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast hebben de Marokkaanse autoriteiten aangegeven dat eiser uitgenodigd zal worden voor een presentatie. Dit betekent eens te meer dat eisers identiteit nog niet is vastgesteld. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
Terugkeerbesluit
4. Eiser voert verder aan dat niet is gebleken dat het aanvullend terugkeerbesluit van 7 maart 2023 aan hem is uitgereikt. Daarnaast is eiser onvoldoende zorgvuldig gehoord over zijn bezwaren tegen het aanvullend terugkeerbesluit waardoor dit besluit niet geldig is.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het terugkeerbesluit niet aan hem is uitgereikt. In het besluit zelf staat namelijk dat de vreemdeling mondeling over dit besluit is geïnformeerd en dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. Het enkele feit dat eiser niet voor de ontvangst heeft getekend, is onvoldoende om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen. Daarnaast heeft eiser geen beroep ingesteld tegen het aanvullend terugkeerbesluit zodat de rechtbank niet kan oordelen over de rechtmatigheid daarvan. De beroepsgrond daartegen treft dan ook geen doel.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware gronden 3b, 3c en 3h en de lichte gronden 4c en 4d. Ten aanzien van de zware gronden 3b en 3c stelt eiser dat die gronden niet aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd omdat het terugkeerbesluit niet geldig is. Verder stelt eiser ten aanzien van de zware grond 3h dat aan hem geen inreisverbod is opgelegd. Ten aanzien van de zware grond 3i voert eiser aan dat hij altijd heeft meegewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko. Tot slot stelt eiser dat hij een kamer heeft en wordt onderhouden door familie zodat verweerder de lichte gronden 4c en 4d niet aan hem mocht tegenwerpen.
6. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden van de maatregel onvoldoende zijn. Verweerder heeft de zware gronden 3b, 3c en 3h terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Bij het besluit van 26 augustus 2015 is de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht tot 3 november 2012 ingetrokken. Dit besluit gold tevens als terugkeerbesluit. Aan eiser is een vertrekplicht opgelegd waaraan hij geen gevolg heeft gegeven. Bij dit besluit is tevens aan eiser een zwaar inreisverbod opgelegd. Gelet daarop zijn de zware gronden 3b, 3c en 3h feitelijk juist. Verweerder mag bij het tegenwerpen van deze gronden daarmee volstaan. [3] Verweerder heeft ook de zware grond 3i terecht aan eiser tegengeworpen, omdat eiser heeft verklaard dat hij niet terug wil keren naar Marokko. [4] Daarnaast heeft eiser desgevraagd ter zitting verklaard altijd in Nederland te zullen blijven en niet terug te zullen keren naar Marokko. Ook uit het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan zijn verplichting tot terugkeer die volgt uit het terugkeerbesluit van 3 november 2015 heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser niet bereid is mee te werken aan zijn terugkeer naar Marokko. De zware gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de lichte gronden 4c en 4d behoeft daarom geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
7. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Hij heeft immers familie en vrienden in Nederland waar hij contact mee heeft. Daarnaast had aan eiser een meldplicht opgelegd kunnen worden vanwege zijn medische klachten.
8. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder niet gehouden was met een lichter middel te volstaan. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiser een lichter middel dan bewaring niet doeltreffend kan worden toegepast. Hij heeft daartoe in de eerste plaats kunnen verwijzen naar de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, waaruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. In dat verband is van belang dat eiser tot nu toe niet heeft meegewerkt aan zijn verplichting om terug te keren naar Marokko. Verweerder heeft eveneens de door eiser benoemde medische omstandigheden meegewogen en voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van medische omstandigheden waarvoor de beschikbare zorg in detentie niet passend is. Zoals in de maatregel is opgemerkt zijn de medische voorzieningen die eiser in het detentiecentrum ter beschikking staan gelijk aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Bovendien is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is. Dat eiser familie en vrienden in Nederland heeft waardoor verweerder met een meldplicht had kunnen volstaan, is niet onderbouwd. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank daarom evenmin aanleiding voor het oordeel dat de bewaring onevenredig bezwarend is. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
9. Tot slot voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Vertrekgesprekken zijn immers geen actieve uitzettingshandelingen.
10. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft op 13 juni 2023 gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten in verband met de reeds lopende aanvraag om afgifte van een laissez-passer. Daarnaast heeft verweerder op 8 juni 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Voorts hebben de Marokkaanse autoriteiten aangegeven dat eiser uitgenodigd zal worden voor een presentatie. Gelet op bovenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende concrete uitzettingshandelingen heeft verricht en aldus voldoende voortvarend heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toets
11. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [5] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Proces-verbaal van gehoor bij bewaring van 5 juni 2023, p. 2.
5.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.