ECLI:NL:RBDHA:2023:9266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
NL23.11781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend, wat leidde tot de conclusie dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 8 juni 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser voerde aan dat hij gedwongen was om vingerafdrukken af te staan en dat hij niet in Duitsland wilde asiel aanvragen, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de verantwoordelijkheid van Duitsland te betwisten.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van structurele tekortkomingen in Duitsland die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen. Ook de stelling dat eiser afhankelijk was van zijn broers in Nederland werd verworpen, omdat eiser geen bewijs had geleverd van een afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11781

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 15 oktober 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Verweerder heeft Duitsland daarom verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Op 9 december 2022 hebben de Duitse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat hij gedwongen zijn vingerafdrukken moest afstaan. Hij wilde geen asiel aanvragen in Duitsland. Tegen zijn behandeling heeft hij geen klacht ingediend, maar heeft hij besloten te vertrekken naar Nederland naar zijn broers, zoals hij al van plan was. Tot slot had verweerder eisers asielaanvraag aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening nu eisers broers in Nederland verblijven en hij niet van hen gescheiden wil worden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [2] Eiser is hierin niet geslaagd.
5. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen op basis waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers stelling dat hij in Duitsland gedwongen werd om vingerafdrukken af te staan, betekent niet dat de autoriteiten van Duitsland zich onrechtmatig hebben gedragen: de lidstaten zijn immers op grond van de Eurodacverordening verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. [3] De intentie van eiser om niet in Duitsland maar in Nederland asiel aan te vragen is bovendien niet relevant voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Verweerder heeft in dit verband ook terecht opgemerkt dat Duitsland met het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Voor zover eiser stelt dat de autoriteiten van Duitsland in strijd handelen met deze richtlijnen, kan en dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of volstrekt zinloos is.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit daarnaast voldoende gemotiveerd overwogen dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening tussen eiser en zijn gestelde broers. Eiser heeft immers geen documenten overgelegd waaruit een dergelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn broers blijkt. Bovendien geldt dat, zelfs als ervan uit moet worden gegaan dat tussen eiser en zijn broers een familierechtelijke relatie bestaat, niet is gebleken dat eiser vanwege een medische situatie volledig afhankelijk is van zorg van derden en dat enkel zijn broers deze zorg zouden kunnen verlenen. Hoewel het op zichzelf voorstelbaar is dat eiser zich om zijn broers bekommert en dat hij niet (weer) gescheiden wil worden van zijn broers, is daarin geen grond gelegen om de asielaanvraag van eiser, ondanks de verantwoordelijkheid van Duitsland, in behandeling te nemen.
7. Nu niet is gebleken van afhankelijkheid tussen eiser en zijn gestelde broers, heeft verweerder in zoverre ook geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening om de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
3.Artikel 14 van de Verordening (EU) nr. 603/2013.