ECLI:NL:RBDHA:2023:9260
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek om medische redenen
In de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.C.M. van Schijndel, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2023 uitspraak gedaan. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor verlening van uitstel van vertrek om medische redenen, welke door de staatssecretaris op 13 mei 2022 was afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet en opvangvoorzieningen zou behouden totdat op het bezwaar was beslist.
Het bestreden besluit, dat het bezwaar ongegrond verklaarde, werd op 8 augustus 2022 genomen. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek om een voorlopige voorziening gelijkgesteld met het beroep. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan, waarbij is overwogen dat de rechtbank in een eerdere uitspraak in de zaak met nummer NL22.15760 al had beslist op het beroep dat aan het verzoek om voorlopige voorziening ten grondslag lag. Hierdoor was een voorlopige voorziening niet meer nodig, en werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt, vastgesteld op € 837,-. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij een punt voor het indienen van het verzoekschrift is toegekend met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 1. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.