Op 9 juni 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden, alsook om een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige], een meervoudig gehandicapt meisje, op 16 januari 2023 ernstig ziek werd en in het ziekenhuis werd opgenomen, waar werd geconstateerd dat er schoonmaakmiddel via haar maagsonde was toegediend. Dit incident leidde tot een vermoeden van acute onveiligheid, wat de Raad deed besluiten om de voorlopige ondertoezichtstelling aan te vragen.
Tijdens de zitting op 9 juni 2023 zijn de pleegouders, de Raad en de gecertificeerde instelling verschenen. De pleegouders hebben zich niet verzet tegen de voorlopige ondertoezichtstelling, maar hebben wel bezwaar gemaakt tegen de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn voor de voorlopige ondertoezichtstelling, gezien de kwetsbaarheid van [minderjarige] en de zorgen die zijn geuit door Veilig Thuis. De kinderrechter heeft echter de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de pleegouders een onveilige situatie voor [minderjarige] zouden creëren. De kinderrechter heeft benadrukt dat de pleegouders al veertien jaar zorg dragen voor [minderjarige] en dat er geen eerdere zorgen waren over hun zorg.
De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling goedgekeurd en deze loopt van 9 juni 2023 tot 9 september 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, met de opmerking dat [minderjarige] naar verwachting op korte termijn weer naar huis zal terugkeren. De kinderrechter heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.