ECLI:NL:RBDHA:2023:9251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/09/647951 / JE RK 23-1063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe zorgbehoeften

Op 9 juni 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden, alsook om een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige], een meervoudig gehandicapt meisje, op 16 januari 2023 ernstig ziek werd en in het ziekenhuis werd opgenomen, waar werd geconstateerd dat er schoonmaakmiddel via haar maagsonde was toegediend. Dit incident leidde tot een vermoeden van acute onveiligheid, wat de Raad deed besluiten om de voorlopige ondertoezichtstelling aan te vragen.

Tijdens de zitting op 9 juni 2023 zijn de pleegouders, de Raad en de gecertificeerde instelling verschenen. De pleegouders hebben zich niet verzet tegen de voorlopige ondertoezichtstelling, maar hebben wel bezwaar gemaakt tegen de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn voor de voorlopige ondertoezichtstelling, gezien de kwetsbaarheid van [minderjarige] en de zorgen die zijn geuit door Veilig Thuis. De kinderrechter heeft echter de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de pleegouders een onveilige situatie voor [minderjarige] zouden creëren. De kinderrechter heeft benadrukt dat de pleegouders al veertien jaar zorg dragen voor [minderjarige] en dat er geen eerdere zorgen waren over hun zorg.

De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling goedgekeurd en deze loopt van 9 juni 2023 tot 9 september 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, met de opmerking dat [minderjarige] naar verwachting op korte termijn weer naar huis zal terugkeren. De kinderrechter heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/647951 / JE RK 23-1063
Datum uitspraak: 9 juni 2023
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:

[naam01 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam01 2] ,

hierna te noemen: de pleegvader,
en
[naam02]
,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
samen wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. G.R. Dorhout-Tielken te [vestigingsplaats] .
De kinderrechter merkt als informant:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling
.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek van de Raad van 25 mei 2023, ingekomen bij de griffie op 25 mei 2023;
- het onderzoeksrapport met bijlagen van Veilig Thuis van 5 juni 2023;
- het verweerschrift met bijlage van de pleegouders van 7 juni 2023.
Op 2 juni 2023 was de mondelinge behandeling van het verzoek gepland. Ter zitting is gebleken dat de kinderrechter niet over de relevante stukken, te weten voornoemd onderzoeksrapport met bijlagen van Veilig Thuis beschikte. Daarom is de zitting – met instemming van partijen – verplaatst naar 9 juni 2023.
Op 9 juni 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
- [naam03] namens de Raad;
- [naam04] namens de gecertificeerde instelling;
- [naam05] en [naam06] , medewerkers van Veilig Thuis die betrokken zijn bij de totstandkoming van het onderzoeksrapport en als informant zijn gehoord.

Feiten

- Uit het huwelijk van [naam07] en [naam08] is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- De gecertificeerde instelling is bij beschikking d.d. 3 juni 2009 van de rechtbank Assen met de voogdij over de minderjarige belast.
- Bij beschikking d.d. 7 maart 2016 van deze rechtbank is de gecertificeerde instelling ontslagen en zijn in haar plaats als zodanig de pleegouders benoemt als voogden.
- [minderjarige] verblijft in [A] in [vestigingsplaats] .

Het verzoek

De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in categorie overig, te weten [A] in [vestigingsplaats] , voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag.
[minderjarige] is een gehandicapt, doof meisje dat het cognitief niveau heeft van een tweejarige. Zij woont sinds zij vier maanden oud is met de pleegouders in het pleeggezin. De pleegouders behartigen haar belangen en worden begeleid door pleegzorg. Er is geen contact meer met de biologische familie van [minderjarige] . De pleegouders hebben geen biologische kinderen maar dragen al jaren de zorg voor vier kinderen, die in meer of mindere mate gehandicapt zijn en/of een andere bijzondere zorgbehoefte hebben. [minderjarige] is op 16 januari 2023 ernstig ziek geworden en opgenomen in het ziekenhuis, waar er is geconstateerd dat er schoonmaakmiddel is toegediend via haar maagsonde. Zowel Veilig Thuis als de politie doen naar aanleiding van de melding van vergiftiging en de aangifte door de pleegouders onderzoek naar het incident, waarbij onderzocht wordt wie betrokken en/of verantwoordelijk is bij/voor het incident. Het politieonderzoek loopt nog steeds en van belang is dat de pleegouders tot op heden niet worden uitgesloten als verdachten. Verder heeft de politie aandacht voor de mogelijkheid dat een leerkracht of een klassenassistent het schoonmaakmiddel heeft toegediend, maar ook voor de mogelijkheid dat [minderjarige] het zelf heeft toegediend. [minderjarige] is op advies van Veilig Thuis na haar ontslag uit het ziekenhuis niet terug naar huis gegaan, maar naar [A] . De pleegouders hebben hier tot op heden vrijwillig aan meegewerkt. Er vinden streng begeleide bezoeken plaats met de pleegouders, waarbij er gebruik wordt gemaakt van het vier ogen beleid en waarbij de ouders [minderjarige] geen eten of drinken mogen geven of haar mogen verzorgen. De Raad vindt het opvallend dat de gezondheid van [minderjarige] , sinds zij wordt verzorgd bij [A] en niet meer door pleegouders en school, sterk verbeterd is. Zij was vanaf ongeveer mei 2023 om onverklaarbare reden erg ziek, maar zij is nu minder afhankelijk van medische zorg, er zijn veel medische klachten die niet meer voorkomen en zij eet zelfstandig. De pleegouders hebben kenbaar gemaakt zich niet langer te kunnen verenigen met de gemaakte veiligheidsafspraken en de vrijwillige plaatsing van [minderjarige] . Zij zijn het niet eens met de verpleging bij [A] en willen dat de omgangsmomenten worden versoepeld, aangezien er zeer strenge veiligheidsvoorwaarden zijn. Veilig thuis is van mening dat deze voorwaarden absoluut niet versoepeld mogen worden en ervaart dat de samenwerking met de pleegouders stroef verloopt. Om verdere beschadiging en ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] te voorkomen, is noodzakelijk dat deze voorwaarden opgelegd kunnen worden en dat er een jeugdbeschermer is die haar veiligheid kan garanderen. Uit het rapport van Veilig Thuis komt dat Veilig Thuis geen vertrouwen heeft dat de pleegouders de medische zorg voor [minderjarige] aan kunnen en daarnaast is op basis van het onderzoek geconcludeerd dat het gedrag van de pleegmoeder beschadigend is (geweest) voor de gezondheid en het welzijn van [minderjarige] . Zo heeft de pleegmoeder in de thuissituatie verschillende belastende hulpmiddelen en voorschriften gehanteerd die niet nodig waren voor [minderjarige] .
De Raad is op grond van het onderzoek van Veilig Thuis, het feit dat dat [minderjarige] haar gezondheid sterk verbeterd is ten opzicht van het voorjaar van 2023, het feit dat zij is vergiftigd en de pleegouders niet kunnen worden uitgesloten als verdachten, en het feit dat de pleegouders zich niet langer kunnen verenigen met de veiligheidsafspraken, van mening dat er sprake is van een voortdurende acute onveiligheid, waardoor een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor [minderjarige] . De betrokken jeugdbeschermer dient samen met de pleegouders en de behandelaren te onderzoeken wat nodig is om [minderjarige] haar veiligheid en welzijn te waarborgen en kan zicht houden op de uitkomsten en de gevolgen van het politieonderzoek. Nu de noodzakelijke veiligheidsafspraken zich vooral vormen rondom de basale zorg van [minderjarige] , is het in de visie van de Raad niet mogelijk om [minderjarige] haar veiligheid te waarborgen in de thuissituatie en dient zij daarom tevens uit huis te worden geplaatst.
De gecertificeerde instelling sluit zich aan bij het verzoek. Er zal gezorgd moeten worden dat de jeugdbeschermer die bij het gezin betrokken raakt, zo veel mogelijk ervaring en specialistische kennis heeft, gelet op de complexiteit van de problematiek.
Veilig Thuis verklaart op basis van het onderzoeksrapport dat er sprake is van acute onveiligheid nu niet bekend is wie het schoonmaakmiddel bij [minderjarige] heeft toegediend. Er moet worden voorkomen dat dit weer gebeurt. Het is gebeurd toen [minderjarige] nog bij de pleegouders woonde en zij hebben dit niet kunnen voorkomen. De pleegouders hebben aangegeven zich aan de veiligheidsafspraken te willen houden, maar het accepteren van hulpverlening is breder dan dat. Er zijn meerdere meningsverschillen tussen de pleegouders en de zorgverleners bij [A] , waardoor het niet langer mogelijk is om [minderjarige] haar verblijf daar in het vrijwillige kader te laten plaatsvinden.

Het standpunt van de belanghebbenden

Er is namens en door de ouders verweer gevoerd tegen het verzoek van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Ter zitting hebben de pleegouders gesteld zich niet te verzetten tegen het verzoek tot de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] , omdat zij graag willen dat er een jeugdbeschermer betrokken raakt die kan helpen met de regie voeren over de behandelingen en afspraken van [minderjarige] . Wel verweren de pleegouders zich tegen de verzochte uithuisplaatsing. Zij stellen zich op het standpunt dat er geen noodzaak is voor een uithuisplaatsing, dat zij [minderjarige] ontzettend missen en zij [minderjarige] graag weer thuis willen verzorgen en opvoeden. De pleegouders hebben tevens verzocht om een vergoeding van de proceskosten.
De advocaat van de pleegouders heeft ter zitting gesteld dat de Raad in het verzoek ten onrechte niet meeweegt dat in alle jaren dat [minderjarige] bij de pleegouders woont, er door de vele betrokken zorgverleners en behandelaars geen enkele zorg is geuit over het gezin. De Raad heeft ter zitting gesteld dat zij het vermoeden tot acute onveiligheid van [minderjarige] grotendeels baseren op het feit dat haar gezondheid sterk is verbeterd sinds zij in [A] verblijft. De ouders erkennen deze verbetering, maar stellen dat haar gezondheid zeker nog niet op hetzelfde niveau is als vóór het voorjaar van 2022. De pleegouders hebben als sinds het voorjaar 2022, en sinds de achteruitgang de gezondheid van [minderjarige] , vermoedens over het aandeel van de school hierin. Toen [minderjarige] door het incident van 16 januari 2023 in het ziekenhuis moest worden opgenomen, hebben de pleegouders zelf aangifte gedaan. Het is dan ook niet vreemd dat de gezondheid van [minderjarige] is verbeterd sinds haar verblijf in [A] : zij gaat immers niet meer naar school, heeft daar rust, wordt niet meer vergiftigd en bovendien wordt het medicijn Clobozam afgebouwd. De advocaat heeft contact opgenomen met de jeugdbeschermer van [minderjarige02] , het andere pleegkind van pleegouders. Deze jeugdbeschermer is al zeer lang betrokken bij het gezin. Zij kan zich niet vinden in de zorgen die worden geuit door de gecertificeerde instelling en de Raad en heeft zelf nooit iets zorgelijks geconstateerd in het gezin. Verder lijken de zorgen die Veilig Thuis heeft geuit een gevolg van een vorm van tunnelvisie die zij hebben ontwikkeld, waarbij zij op zoek zijn naar de bevestiging dat de moeder aan het münchhausen-by-proxysyndroom zou lijden. De zorgen die Veilig Thuis in het rapport heeft aangedragen worden ook niet gedeeld door de betrokken behandelaars van [minderjarige] en evenmin door de betrokken hulpverlening. De jeugdbeschermers die bij het gezin betrokken zijn hebben juist bewondering voor de zorg die de pleegouders op zich hebben genomen en zien dat de pleegmoeder de verbinding en de samenwerking juist zeer opzoekt. De Raad heeft verder als grond aangedragen dat de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie niet kan worden gewaarborgd, nu de pleegouders niet uitgesloten kunnen worden als verdachten. Er wordt hierbij onvoldoende rekening gehouden met het scenario dat er misschien wel nooit 100% zeker wordt wie verantwoordelijk was voor het incident van 16 januari 2023. [minderjarige] is nu veertien jaar en verblijft al bijna haar hele leven bij de pleegouders, waar zij met veel liefde is verzorgd en aan wie zij is gehecht. Zij moet nu al langere tijd haar gezin missen vanwege onduidelijkheid. Hierbij weegt mee dat er door de Raad en de gecertificeerde instelling nog niet is onderzocht of er mogelijkheden zijn om [minderjarige] wel veilig terug thuis te plaatsen, middels afspraken om haar veiligheid te waarborgen. De pleegouders ontkennen verder dat zij zich niet langer aan de veiligheidsafspraken houden en dat zij hierdoor niet mee zouden werken. De pleegouders zijn wel erg betrokken en kunnen kritisch zijn op de verzorging van [minderjarige] in [A] , maar dit houdt niet in dat zij de hulpverlening niet accepteren.
De pleegmoeder heeft naar voren gebracht dat de pleegouders zich wel degelijk aan de afspraken willen houden. De pleegmoeder is medisch onderbouwd, waardoor zij een kritische blik heeft op de verzorging van [minderjarige] in [A] . De pleegmoeder stelt dat de pleegouders zich gekleineerd en vernederd voelen door de betrokken instanties. De pleegmoeder heeft aangegeven dat de zorg voor de vier pleegkinderen zwaar is, maar niet te zwaar en dat het gezin dolgraag wil dat [minderjarige] weer thuis komt. Wanneer [minderjarige] weer thuis woont, zullen de pleegouders bekijken wie het gezin verder kan ondersteunen, zodat zij soms kunnen worden ontlast en zich nog beter kunnen focussen op de zorg voor de kinderen.
De pleegvader heeft naar voren gebracht dat het niet juist is dat wordt gesteld dat de pleegouders zorg voor [minderjarige] ontnemen of onthouden. [minderjarige] is hun kind en zij hebben al haar leven alles gedaan om haar de beste zorg te kunnen geven.

De beoordeling

Voorlopige ondertoezichtstelling
Op grond van de informatie, zoals weergegeven in het verzoek, komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen.
[minderjarige] is een kwetsbaar, meervoudig gehandicapt meisje dat in grote mate afhankelijk is van haar opvoeders. Op 16 januari 2023 heeft een incident plaatsgevonden waarna [minderjarige] is opgenomen in het ziekenhuis en is geconstateerd dat er schoonmaakmiddel aanwezig was in haar maagsonde. Tot op heden is niet bekend geworden wat hiervan de oorzaak is of wie hiervoor verantwoordelijk is. Door dit incident was er een vermoeden van acute onveiligheid voor [minderjarige] , dat heeft geleid tot een opname bij de zorginstelling [A] en het opstellen van veiligheidsafspraken over haar verzorging. Naar aanleiding van dit incident heeft Veilig Thuis onderzoek gedaan, waarbij bijkomende zorgen zijn geconstateerd over het gedrag van de pleegmoeder dat in de visie van Veilig Thuis beschadigend is geweest voor de gezondheid en het welzijn van [minderjarige] . Deze bijkomende zorgen zijn door de pleegouders gemotiveerd betwist.
De kinderrechter is het met alle partijen eens dat het incident in januari 2023, waarbij de gezondheid van de kwetsbare en afhankelijke [minderjarige] in het geding is geweest, reeds voldoende grond vormt voor het vermoeden van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een voorlopige ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Een onderzoek door de Raad is noodzakelijk is om meer duidelijkheid te scheppen over de conclusies die door Veilig Thuis zijn gedaan op basis van hun onderzoek, en de gemotiveerde reactie daarop van de pleegouders. Mede gelet op de betwisting door de pleegouders is voor de kinderrechter niet vast komen te staan dat het gedrag van de pleegmoeder beschadigend is geweest voor de gezondheid en het welzijn van [minderjarige] . Wel dragen de bevindingen van Veilig Thuis verder bij aan het vermoeden van een ernstig bedreigde ontwikkeling en de noodzaak voor betrokkenheid van jeugdbeschermer om regie te voeren en toezicht te houden over [minderjarige] en in het gezin. De kinderrechter zal daarom het verzoek tot de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden toewijzen (artikel 1:257 BW).
Afwijzing machtiging uithuisplaatsing
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter onvoldoende gebleken dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
Ter zitting is in de kern naar voren gebracht dat de uithuisplaatsing ziet op het waarborgen van de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] . Enerzijds wordt daarbij gewezen op het incident van 16 januari 2023, waarvoor nog een politieonderzoek loopt en waarbij niet uitgesloten kan worden dat de pleegouders betrokken en/of verantwoordelijk zijn, en anderzijds op de verbeterde gezondheidstoestand van [minderjarige] in [A] , in combinatie met de bevindingen van Veilig Thuis over schadelijk gedrag van de pleegmoeder. De kinderrechter overweegt hierover het volgende.
Door het incident van 16 januari 2023 was destijds sprake van een onveilige situatie voor [minderjarige] waardoor er reden was om haar te plaatsen in een zorginstelling. [minderjarige] is feitelijk ook met instemming van de pleegouders geplaatst bij [A] . De kinderrechter is echter van oordeel dat nu, een aantal maanden later en bij gebrek aan concrete aanwijzingen voor betrokkenheid van de pleegouders bij het incident, dit niet zonder meer kan leiden tot de conclusie dat de veiligheid van [minderjarige] niet kan worden gewaarborgd in de thuissituatie. Dat de pleegouders niet zouden zijn uit te sluiten als verdachten, zoals door de Raad naar voren is gebracht, is in elk geval volstrekt onvoldoende voor het oordeel dat er sprake zou zijn van onveiligheid bij hen. Daarbij neemt de kinderrechter in aanmerking dat de pleegouders al veertien jaar de zorg hebben voor [minderjarige] , alsmede voor drie andere pleegkinderen met bijzondere zorgbehoeftes, en dat er voor het incident geen concrete zorgen bestonden bij de betrokken specialisten en de omgeving over de verzorging en opvoeding van alle vier de kinderen door de pleegouders.
Dat de gezondheidstoestand van [minderjarige] sinds zij in [A] verblijft is verbeterd staat niet tussen partijen ter discussie. Door de Raad is echter niet onderbouwd dat de eerdere verslechtering in de gezondheidssituatie te wijten is aan de pleegouders. Dat het gedrag van de pleegmoeder schadelijk is geweest voor de gezondheid en het welzijn van [minderjarige] is, zoals hiervoor overwogen, evenmin komen vast te staan. Ook is door de Raad niet toegelicht of onderbouwd dat de verbeterde gezondheidstoestand niet vastgehouden en gewaarborgd kan worden in de thuissituatie. Daarbij heeft de kinderrechter in aanmerking genomen dat er veel hulpverlening in het gehele gezin betrokken is, waaronder pleegzorg, dat de pleegouders open staan voor hulpverlening en dat er extra (toe)zicht zal komen vanwege de voorlopige ondertoezichtstelling.
De kinderrechter oordeelt gelet op het bovenstaande dat er niet aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan en dat het verzoek daarom afgewezen dient te worden. Dit betekent dat [minderjarige] naar verwachting op korte termijn weer naar huis zal terugkeren. De kinderrechter wil benadrukken dat de betrokken partijen goed zicht moeten houden op de gezondheid en het welzijn van [minderjarige] , maar dat er ook in het belang van [minderjarige] moet worden gewerkt aan het herstel van vertrouwen tussen de betrokken instanties en de pleegouders, zodat een goede samenwerking tot stand kan komen.
De kinderrechter ziet geen aanleiding voor een veroordeling in het proceskosten.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 9 juni 2023 tot 9 september 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2023, in aanwezigheid van M. van Leeuwen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
- door de verzoekers en de degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.