ECLI:NL:RBDHA:2023:9247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/09/633992 / HA ZA 22-715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip samenwonen in het testament van een erflater met verstandelijke beperking

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, stond de uitleg van het begrip 'samenwonen' in een testament centraal. De erflater, [naam 2], overleed op [datum overlijden] 2021 en had een verstandelijke beperking. Hij woonde met zijn partner, [naam 1], die ook een verstandelijke beperking had, in een zorginstelling. De partijen in deze procedure zijn [eiseres], de nicht van de erflater, en de bewindvoerder van [naam 1]. De eiseres vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat het testament van [naam 2] geen werking had, omdat de voorwaarde van samenwonen niet was vervuld ten tijde van zijn overlijden. De rechtbank moest beoordelen of [naam 1] als erfgenaam kon worden beschouwd, gezien het feit dat [naam 2] en [naam 1] sinds 2010 niet meer op dezelfde kamer woonden, maar de relatie nog steeds bestond. De rechtbank oordeelde dat de erflater en zijn partner, ondanks dat zij niet meer feitelijk samenwoonden, nog steeds als partners werden beschouwd in de zin van het testament. De rechtbank concludeerde dat de erfstelling in het testament geldig was en dat [naam 1] de erfgenaam was van [naam 2]. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/633992 / HA ZA 22-715
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.H.M. de Boer te Alkmaar,
tegen
STICHTING BUDGETBEHEER, BEWINDVOERING EN CURATELE,
mede handelend onder de naam Mijn Geldkompas, te Alphen aan den Rijn,
in haar hoedanigheid van
bewindvoerder over de goederen van [naam 1],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. K. van der Bijl te Bodegraven.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de bewindvoerder genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Partijen dienden de volgende stukken in:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 10,
- de conclusie van antwoord, tevens van eis in reconventie, met producties 1 en 2,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- productie 11 van [eiseres] ,
- producties 3 tot en met 5 van de bewindvoerder.
1.2.
Op 24 mei 2023 is de mondelinge behandeling gehouden. De zaak is toen besproken met partijen en hun advocaten. Daarna volgt dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
Op [datum overlijden] 2021 is [naam 2] (hierna: [naam 2]) overleden. Hij was de oom van [eiseres] .
2.2.
[naam 2] had een verstandelijke beperking en woonde in 2021 met begeleiding in Ipse de Bruggen te [plaats 2]. Hij had daar een eigen kamer en deelde gemeenschappelijke ruimtes met andere bewoners met een verstandelijke beperking.
2.3.
[naam 2] had sinds ongeveer 1986 een relatie met [naam 1] (hierna [naam 1]). Ook zij heeft een verstandelijke beperking. [naam 2] en [naam 1] leerden elkaar kennen in [naam tehuis] in Spijkenisse, een gezinsvervangend tehuis waar zij destijds allebei woonden.
2.4.
Op 23 november 1990 hebben [naam 2] en [naam 1] bij de notaris een samenlevingsovereenkomst ondertekend. Daarin staat onder meer dat zij verklaren dat zij vanaf 6 september 1988 met elkaar samenleven en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
2.5.
[naam 2] en [naam 1] hebben in 1990 ook testamenten laten opstellen waarin zij elkaar tot enig erfgenaam benoemen voor het geval zij nog samenwonen als zij overlijden. In het testament van [naam 2] (hierna: het testament) staat:
Ik benoem voor het geval ik ten tijde van mijn overlijden samenwoon met Mevrouw [naam 1] , geboren te [plaats 3] op [geboortedag] negentien honderd twee en zestig, tot mijn enige en algehele erfgename Mevrouw [naam 1] voornoemd.
2.6.
In 2009 zijn [naam 2] en [naam 1] verhuisd naar (instelling) Ipse de Bruggen. Daar woonden zij eerst samen op locatie [adres 1]. In 2010 is [naam 2] verhuisd naar een andere afdeling.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank
I. voor recht verklaart dat het laatst geldende testament van erflater en de daarin opgenomen erfstelling ten aanzien van gedaagde geen werking heeft en is komen te vervallen;
II. voor recht verklaart dat het laatst geldende testament en de daarin opgenomen erfstelling ten aanzien van gedaagde geen effect (meer) sorteert en ter afwikkeling van de nalatenschap moet worden uitgegaan van erfopvolging bij versterf, althans te bepalen dat het laatst geldende testament van erflater moet worden uitgelegd in die zin dat daaruit valt op te maken dat gedaagde niet als enig erfgenaam kan worden beschouwd en dat als erfgenamen dan ook dienen te worden beschouwd de erfgenamen die op grond van de wettelijke regels bij versterf als erfgenamen van erflater aangewezen kunnen worden;
III. gedaagde veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering toegelicht en bevestigd dat de geldigheid van het testament van [naam 2] niet ter discussie staat in deze procedure. Het eerste deel van de vordering (onder I) is in dat licht niet goed geformuleerd en behoeft geen bespreking; het gaat haar erom dat de rechtbank vaststelt dat de voorwaarde in het testament (dat [naam 2] en [naam 1] ten tijde van zijn overlijden samenwonen) niet is vervuld zodat [naam 1] niet zijn erfgenaam is.
3.3.
Daartoe heeft [eiseres] aangevoerd dat [naam 2] en [naam 1] nooit zelfstandig een eigen huishouding hebben gevoerd. Zij woonden in dezelfde instelling en enige tijd op dezelfde afdeling en op een gezamenlijke kamer, maar dat was niet meer zo toen [naam 2] overleed. Als er al sprake is geweest van samenwonen in de zin van het testament, dan was dat in elk geval voorbij ten tijde van het overlijden van [naam 2]. [eiseres] heeft begrepen dat [naam 2] ergens anders is gaan wonen in Ipse de Bruggen omdat het niet goed ging met hen samen.
3.4.
De bewindvoerder voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] . Hij voert aan dat [naam 2] en [naam 1] een relatie hadden en samenwoonden toen [naam 2] zijn testament maakte. Zij woonden uiteindelijk op verschillende afdelingen, maar dat was niet omdat zij uit elkaar gingen en/of de relatie werd beëindigd, maar vanwege de fysieke toestand van [naam 2] en zijn veranderde en toegenomen zorgbehoefte.
3.5.
De bewindvoerder vordert in reconventie veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. Daartegen voert [eiseres] verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [naam 1] enig erfgenaam is van [naam 2] en dat hangt af van de vraag of [naam 2] en [naam 1] op 1 april 2021 (nog) samenwoonden in de zin van het testament. Daarbij komt het aan op de uitleg van het begrip ‘samenwonen’.
4.2.
Bij de uitleg van een testament moet gelet worden op wat degene die het testament liet maken kennelijk wenste te regelen en op de omstandigheden waaronder dat het testament is opgemaakt.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 2] en [naam 1] een relatie hadden en elkaar als hun partner zagen. Zij leefden zoveel als dat met hun beperkingen mogelijk was samen als een stel. In die situatie heeft [naam 2] zijn testament laten opstellen en een samenlevingsovereenkomst gesloten. Daaruit komt naar voren dat [naam 2] en [naam 1] destijds wilden dat de gevolgen van hun relatie werden vastgelegd. Die (notariële) stukken zijn opgesteld in formele taal en de inhoud van de samenlevingsovereenkomst sluit niet aan op de concrete omstandigheden van [naam 2] en [naam 1]. Bij de samenlevingsovereenkomst is gebruik gemaakt van een standaardtekst die is geschreven voor mensen met die samen een (zelfstandige) huishouding gaan voeren en zelf hun financiële zaken regelen, dat lag voor [naam 2] en [naam 1] anders. Niettemin gaat de rechtbank ervan uit dat de tekst is gekozen omdat [naam 2] en [naam 1] wilden vastleggen dat zij samen verder wilden en voor elkaar zouden zorgen en dat zij in grote lijnen begrepen wat er in de overeenkomst stond. De notaris die de akte opstelt bespreekt dat immers met de mensen die het gaan ondertekenen en hij of zij tekent daar ook voor. Dat is voor het testament ook zo.
4.4.
[eiseres] heeft in de dagvaarding aangevoerd dat de samenlevingsovereenkomst en het testament zijn opgesteld toen (en omdat) [naam 2] en [naam 1] rond 1990 gingen samenwonen in een huurwoning. Volgens [eiseres] is dat niet goed gegaan en zijn zij kort daarna weer begeleid gaan wonen, en vervolgens ook in verschillende woningen/woongroepen. Voor zover [eiseres] daarmee bedoelt dat het testament is geschreven met het oog op een situatie (van meer zelfstandig samenwonen) die zich maar kort heeft voorgedaan, volgt de rechtbank haar daarin niet. De bewindvoerder heeft een en ander gemotiveerd betwist en [eiseres] heeft dit punt niet verder onderbouwd.
De rechtbank wijst in dit verband op de samenlevingsovereenkomst waarbij [naam 2] en [naam 1] – in 1990 – hebben verklaard dat zij al twee jaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Daarbij hebben zij [adres 2] in [plaats 4] als hun adres hebben opgegeven, dat is het adres van de instelling waar zij werden begeleid. [naam 2] en [naam 1] merkten dat (begeleid) samenwonen kennelijk zelf aan als ‘samenwonen’ en er zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat in het testament van [naam 2] een andere vorm van samenwonen bedoeld is. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat [naam 2] en [naam 1] langere tijd hebben samengewoond in de zin van het testament en dat het testament op die situatie zag.
4.5.
[naam 2] en [naam 1] woonden sinds 2010 niet meer samen op een kamer in een woongroep. Feitelijk woonden zij dus niet meer samen. Dat betekent echter niet zonder meer dat aan de voorwaarde van het testament niet is voldaan. Ook in eerdere rechtszaken is geoordeeld dat als een stel feitelijk niet meer samenwoont vanwege redenen buiten hun wil (bijvoorbeeld omdat een van de twee wordt opgenomen in een zorginstelling) de erfstelling die van het samenwonen afhankelijk is gesteld - zoals die in het testament van [naam 2] - niet vervalt. Daarbij is van belang dat de relatie nog steeds voortduurt en dat betrokkenen er niet voor hebben gekozen om niet langer samen te wonen. In zulke gevallen hoeven mensen niet opnieuw een testament te maken om te zorgen dat hun partner – met wie zij niet meer feitelijk samenwonen – (nog steeds) hun erfgenaam is.
4.6.
In deze zaak doet de bewindvoerder een beroep op de hiervoor bedoelde jurisprudentie. Hij voert aan dat [naam 2] in 2020 om gezondheidsredenen ergens anders is gaan wonen. Hij beroept zich daarbij op passages uit begeleidingsplannen van [naam 1]. [eiseres] heeft daartegen ingebracht dat zij heeft begrepen dat [naam 2] ergens anders is gaan wonen omdat het samenwonen niet goed ging. De rechtbank ziet daarvoor echter onvoldoende steun in de begeleidingsplannen van [naam 1] over de periode van 2015 tot en met 2021 die door de bewindvoerder in het geding zijn gebracht. Andere stukken over de situatie van [naam 2] en [naam 1] zijn in deze zaak niet voorhanden.
4.7.
In de begeleidingsplannen staat in de beschrijving van de voorgeschiedenis van [naam 1] dat zij al jarenlang een relatie heeft met [naam 2], dat zij in 2009 samen bij Ipse de Bruggen zijn komen wonen en dat [naam 2] in 2010 is verhuisd naar een andere plek omdat zijn lichamelijke gesteldheid en draagkracht achteruit gingen. Uit de beschrijving de activiteiten van [naam 1] blijkt dat ze [naam 2] ook na 2010 regelmatig ziet en veel met hem optrekt. Zij ziet hem onverminderd als haar partner. Er zijn wel passages die erop wijzen dat [naam 1] het moeilijk vond om goed om te gaan met het feit dat [naam 2] verouderde en achteruitging en ook dat het hen beiden goed heeft gedaan om niet steeds samen te zijn. Er zijn echter geen aanwijzingen dat zij niet meer samen verder wilden of niet meer wilden samenwonen. De rechtbank verwijst in dat verband naar het begeleidingsplan uit 2015, waarin onder meer staat:
(p. 8) [naam 1] heeft een relatie met [naam 2] met wie zij een samenlevingscontract heeft. Eind 2010 is [naam 2] verhuisd naar Zuid. De verhuizing heeft een grote impact gehad op [naam 1]. Zij maakte zich veel zorgen over de achteruitgaande gezondheid en de hartoperatie van [naam 2] en het was erg wennen voor haar om niet meer samen met [naam 2] te wonen. Na een periode dat haar dit veel spanning gaf, lijkt ze hier nu haar weg in gevonden te hebben. (…)
(p. 9) In 2009 zijn [naam 1] en [naam 2] op Ipse de Bruggen komen wonen. In eerste instantie nog samen op [adres 1], maar aangezien de lichamelijke gesteldheid en de draagkracht van [naam 2] achteruit ging, verhuisde hij in 2010 naar woning 411 en bleef [naam 1] op [adres 1] wonen. (…)
(p. 12) [naam 1] heeft ruim 25 jaar een relatie met [naam 2]. Hij is 24 jaar ouder. In het verleden konden ze terwijl ze bij elkaar woonden elkaar aardig onder druk zetten. Inmiddels zijn ze gewend om niet meer bij elkaar op de groep te wonen en hebben ze hun draai gevonden. Ze zien elkaar bijna dagelijks en ook al vindt [naam 1] het nog wel eens moeilijk dat [naam 2] niet meer bij haar woont, merken we wel dat ze actiever in het leven staat en dat [naam 2] meer zijn rust kan zoeken op de groep waar hij woont. Dat doet hen allebei goed.
Uit de latere begeleidingsplannen, die minder uitgebreid zijn, komt niet een ander beeld naar voren. Naar het oordeel van de rechtbank biedt een en ander steun aan de stelling van de bewindvoerder dat [naam 2] en [naam 1] door omstandigheden buiten hun wil niet langer feitelijk samenwoonden maar dat zij nog wel samen waren zoals toen het testament werd opgesteld en waarvoor het beding in het testament is bedoeld. Dat betekent dat [naam 1] de erfgenaam is van [naam 2] en dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
4.8.
Omdat het gaat om een zaak tussen de nicht en (de bewindvoerder van) de ex-partner van [naam 2] over zijn nalatenschap, zal de rechtbank de bepalen dat elk van partijen de eigen proceskosten draagt. Dat geldt zowel in conventie als in reconventie.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.