Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
bewindvoerder over de goederen van [naam 1],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, stond de uitleg van het begrip 'samenwonen' in een testament centraal. De erflater, [naam 2], overleed op [datum overlijden] 2021 en had een verstandelijke beperking. Hij woonde met zijn partner, [naam 1], die ook een verstandelijke beperking had, in een zorginstelling. De partijen in deze procedure zijn [eiseres], de nicht van de erflater, en de bewindvoerder van [naam 1]. De eiseres vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat het testament van [naam 2] geen werking had, omdat de voorwaarde van samenwonen niet was vervuld ten tijde van zijn overlijden. De rechtbank moest beoordelen of [naam 1] als erfgenaam kon worden beschouwd, gezien het feit dat [naam 2] en [naam 1] sinds 2010 niet meer op dezelfde kamer woonden, maar de relatie nog steeds bestond. De rechtbank oordeelde dat de erflater en zijn partner, ondanks dat zij niet meer feitelijk samenwoonden, nog steeds als partners werden beschouwd in de zin van het testament. De rechtbank concludeerde dat de erfstelling in het testament geldig was en dat [naam 1] de erfgenaam was van [naam 2]. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.