ECLI:NL:RBDHA:2023:9241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/09/647792 / JE RK 23-1043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met gedragsproblemen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 24 mei 2023 een verzoek ingediend voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleegzorgvoorziening voor drie maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] een kwetsbare jongen is met gedragsproblemen en dat zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd door de situatie in de thuissituatie. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de minderjarige als de ouders en vertegenwoordigers van de Raad aanwezig waren.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en dat de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van zijn verzorging en opvoeding is. De kinderrechter heeft de zorgen van de moeder over de huidige pleegouders niet als voldoende gegrondvaardigd beschouwd, gezien de positieve ontwikkeling van [minderjarige] sinds zijn plaatsing in het pleeggezin. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 27 juni 2023, en de ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/647792 / JE RK 23-1043
Datum uitspraak: 2 juni 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:

[naam01] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam02] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. L.J. W. van Kesteren, te [vestigingsplaats] ,

[naam03] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats02] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek van de Raad, ingekomen bij de griffie op 24 mei 2023;
- het aangepaste verzoek van de Raad, ingekomen bij de griffie op 31 mei 2023;
- het rapport van de Raad van 31 mei 2023;
- de reactie van de moeder op het raadsrapport met bijlagen van 31 mei 2023;
- het verweerschrift van de moeder met bijlagen van 1 juni 2023, dat op de zitting van 2 juni 2023 is overlegd en is ingekomen bij de griffie na de zitting op 6 juni 2023.
Op 2 juni 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [minderjarige] , die vooraf apart in de raadkamer is gehoord;
- de moeder, bijgestaan door mr. L.J. W. van Kesteren;
- [naam04] namens de Raad;
- [naam05] namens de gecertificeerde instelling.

De feiten

 Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
 De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
 [minderjarige] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
 De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 maart 2023 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 7 juni 2023, alsmede een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg tot 7 juni 2023.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg voor de duur van drie maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag.
[minderjarige] is al sinds zijn vroege kindertijd bekend met gedragsproblemen en zorgen over zijn ontwikkeling. Op dit moment heeft de Raad de grootste zorgen over het verstoorde contact tussen [minderjarige] en zijn ouders. [minderjarige] verblijft vanwege de conflicten in de thuissituatie sinds 7 maart 2023 bij het huidige netwerkpleeggezin. Er was veel onrust over deze plaatsing en de Raad ziet dat de plaatsing de band tussen [minderjarige] en zijn familiesysteem verder heeft verstoord. Er wordt echter ook gezien dat [minderjarige] tot rust komt bij het pleeggezin en dat hij positieve stappen maakt in zijn ontwikkeling. [minderjarige] vindt het fijn bij zijn pleegouders en geeft aan er goed te kunnen nadenken over wat hij nodig heeft om weer naar huis te kunnen. De jeugdbeschermer staat achter de plaatsing in het netwerkpleeggezin. De Raad maakt zich echter wel zorgen over het feit dat de ouders het absoluut oneens zijn met de plaatsing. De ouders hebben geen vertrouwen in het pleeggezin en er zijn nu al meerdere incidenten voorgevallen die de betrokken partijen nog verder uit elkaar hebben gedreven. De Raad acht het zeer zorgelijk dat het doel van de maatregel lijkt te zijn verschoven. Waar het doel eerst was om te werken aan thuisplaatsing, is er strijd ontstaan over waar [minderjarige] nu moet verblijven, waardoor de focus niet langer op het belang van [minderjarige] ligt. De Raad ziet dat [minderjarige] steeds meer in de knel komt tussen de volwassenen om hem heen, dat hij een loyaliteitsconflict ontwikkelt en dat er in plaats van samenwerking tussen de betrokkenen, een steeds ergere verwijdering ontstaat. De Raad heeft onderzoek gedaan naar alternatieve verblijfplaatsen, maar geen van deze alternatieven zijn passend of haalbaar. [minderjarige] wil zelf graag bij de pleegouders blijven. Sinds hij bij hen verblijft, heeft hij geen woede-uitbarstingen meer, gaat hij weer naar school, is hij niet weggelopen en werkt hij mee aan hulpverlening. De Raad acht het dan ook in het belang van [minderjarige] dat hij bij het netwerkpleeggezin zal blijven, totdat er kan worden gewerkt aan terugplaatsing. Dit is immers nog steeds het doel van de maatregelen. De Raad acht het verder van belang dat er tijdens de ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan een verbetering van de samenwerking tussen de betrokkenen en aan en het herstel van het contact tussen [minderjarige] en zijn ouders.
De gecertificeerde instelling sluit zich aan bij het verzoek van de Raad. De verwachting is dat FAST snel kan starten en dat daarmee kan worden ingezet op systeemgerichte hulpverlening. De jeugdbeschermer hoopt dat de hulpverlening meer rust en vertrouwen zal brengen bij iedereen, en dat er vanuit daar kan worden gewerkt aan een veilige en goede thuisplaatsing. De jeugdbeschermer ziet wel dat de moeder bereid is mee te werken en mee te denken. De jeugdbeschermer erkent ook dat [minderjarige] eigen problematiek heeft, maar heeft er vertrouwen in dat wanneer hier extra hulpverlening voor nodig is, de Waag dit ook kan inzetten.

Het standpunt van de belanghebbende

De moeder kan zich verenigen met de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, maar stelt dat zij moeite heeft met de visie van de huidige jeugdbeschermer. Daarnaast kunnen volgens de moeder beide ouders zich verenigen met een uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden, maar niet met de plaatsing bij de huidige pleegouders. Ter zitting is daarom verzocht tot afwijzing van het verzoek van de Raad tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Aan het verweer ligt het volgende ten grondslag.
[minderjarige] is een kwetsbare jongen, is erg beïnvloedbaar en is gediagnosticeerd met Autisme en ADHD. [minderjarige] kan zich moeilijk aan de regels houden en vertoont zelfbepalend gedrag, wat regelmatig tot escalaties in de thuissituatie leidt. Volgens de moeder hebben zij en de vader geen grip meer op [minderjarige] , nu hij op een negatieve manier zeer beïnvloed wordt door zijn omgeving. De moeder heeft sinds 1 maart 2023 grote zorgen over de relatie tussen [minderjarige] en zijn voetbalcoach, die zij heeft gedeeld met de jeugdbeschermer en waarna de veiligheidsafspraak is gemaakt dat [minderjarige] de voetbalcoach niet meer mocht zien. Verder stelt de moeder dat de jeugdbeschermer, de pleegouders en de voetbalcoach [minderjarige] laten doen wat hij wil en dat hij van hen alles zelf mag beslissen. De moeder stelt dat de pleegouders de problematiek van [minderjarige] niet erkennen en dat zij aangeven niets te merken van zijn autisme. Er zijn ook onvoldoende regels in het pleeggezin, waardoor [minderjarige] niet wordt meegegeven dat hij verplichtingen heeft en waardoor hij regelmatig op straat rondzwerft en onveilig is in het verkeer. Verder belt [minderjarige] meteen naar zijn pleegouders als het bij de moeder thuis niet goed gaat, waarna zij hem komen ophalen. De moeder stelt verder dat de jeugdbeschermer te passief is in het uitvoeren van zijn opdracht van de beschikking van 14 maart 2023, nu hij geen consequenties aan het verbreken van de veiligheidsafspraken hangt. De moeder heeft zich ingezet om [minderjarige] op een veilige plek te krijgen, waar hij de hulp krijgt die hij nodig is, en zij heeft twee opties voor deze plekken aan de jeugdbeschermer voorgehouden. De moeder acht een drie milieu voorziening of een plek bij Horizon het meest passend en verwijst hierbij naar het verslag van het traject bij Cardea en de beschikking van 14 maart 2023. De jeugdbeschermer is ten onrechte van mening dat de problematiek van [minderjarige] niet dusdanig ernstig is dat een plaatsing bij deze instellingen passend zou zijn.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De kinderrechter constateert dat [minderjarige] een kwetsbare jongen is, die kampt met verschillende vormen van kind-eigen problematiek. Hij bevond zich in een situatie waar er forse escalaties in de thuissituatie waren en waar zijn ontwikkeling ernstig werd bedreigd, omdat hij niet meer naar school ging, zich zelfbepalend opstelde en weg liep van huis. In de thuissituatie was een negatief patroon ontstaan, en de tot dan toe ingezette hulpverlening heeft nieuwe incidenten en een uithuisplaatsing niet kunnen voorkomen. De ouders zijn onvoldoende in staat om de ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen. Sinds de uithuisplaatsing is het contact tussen [minderjarige] en de ouders verder verstoord geraakt, en de betrokkenheid van de jeugdbeschermer is noodzakelijk om zicht te houden op [minderjarige] zijn vooruitgang en op zijn ontwikkeling, en om te zorgen dat de hulpverlening die [minderjarige] krijgt, in het bijzonder de hulpverlening die gericht is op het systeem van [minderjarige] , daadwerkelijk doorgang vindt. De kinderrechter zal [minderjarige] gelet op de complexe problematiek binnen het systeem onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b (BW).
[minderjarige] woont nu enige tijd bij zijn pleegouders en geeft aan hier gedurende de uithuisplaatsing te willen blijven. Hij geeft echter ook aan dat hij graag eraan wil werken om weer op een veilige en goede manier naar huis te kunnen. De kinderrechter constateert dat er een verharding is ontstaan in de samenwerking tussen alle betrokken partijen, en dat [minderjarige] hier erg door wordt belast. De focus van de maatregelen ligt vanwege de ontstane strijd niet langer op de ontwikkeling van [minderjarige] , maar op de situatie tussen de ouders en de pleegouders, en tussen de ouders en de jeugdbeschermer. Door de strijd is een loyaliteitsconflict ontstaan bij [minderjarige] , wat een negatief effect heeft op de positieve ontwikkeling die hij nu doormaakt. Het is belangrijk dat de focus van alle betrokkenen weer op de ontwikkeling van [minderjarige] komt te liggen, zodat er gewerkt kan worden aan herstel van de band tussen [minderjarige] en zijn ouders en aan een veilige en positieve thuisplaatsing. De kinderrechter is van oordeel dat de zorgen die de moeder heeft aangedragen over het huidige pleeggezin niet de mate van wantrouwen rechtvaardigen, die zij heeft ten opzicht van de pleegouders. Het pleeggezin is door de jeugdbeschermer passend bevonden, het is de uitdrukkelijke wens van [minderjarige] om hier voor nu te verblijven en nog belangrijker, [minderjarige] komt hier tot rust en laat sinds de plaatsing bij het pleeggezin op meerdere leefgebieden een positieve ontwikkeling zien. Hij gaat weer naar school, heeft een baantje, is op zoek naar een stage en loopt niet meer weg. Mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] , dient zijn mening over een plaatsing ook serieus mee te wegen. De kinderrechter begrijpt dat de betrokken partijen andere ideeën hebben over wat het beste is voor [minderjarige] en voor zijn opvoeding, maar het is in zijn belang dat zij elkaar hierin tegemoet gaan komen. De kinderrechter is van oordeel dat de systemische hulpverlening van FAST daartoe een goede mogelijkheid kan bieden, en dat het dus van groot belang dat [minderjarige] en zijn ouders zich hiervoor inzetten. De kinderrechter is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van drie maanden noodzakelijk is, gelet op de intensieve systeemgerichte hulpverlening die moet worden ingezet en om vanuit daar toe te werken naar een veilige thuisplaatsing.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 2 juni 2023 tot 2 juni 2024;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor netwerkpleegzorg met ingang van 2 juni 2023 tot 2 september 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2023, in aanwezigheid van M. van Leeuwen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.