ECLI:NL:RBDHA:2023:9154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
NL22.18800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese eiser en de beoordeling van de geloofwaardigheid door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die eerder was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de eiser bij terugkeer naar Eritrea vreest voor vervolging. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag niet voldeed aan de eisen van een zorgvuldige motivering, vooral omdat het asielrelaas van de eiser niet adequaat was beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2005 is gedeserteerd en dat hij in 2006 en 2017 problemen heeft ondervonden bij zijn pogingen om Eritrea te verlaten. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser in twijfel getrokken, maar heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de eiser geen risico loopt bij terugkeer naar Eritrea. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18800

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Selbach),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (opnieuw) afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Teklay. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1975 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Aan hem is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, onder c, van de Vw 2000 (nareis in het kader van gezinshereniging, aangevraagd door de zoon van eiser). Deze verblijfsvergunning was geldig tot 23 april 2023.
2. Eiser heeft de voorliggende asielaanvraag ingediend op 20 juli 2020. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 29 september 2021. Deze rechtbank (deze zittingsplaats) heeft bij uitspraak van 24 januari 2022 [1] het tegen het besluit van 29 september 2021 ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 29 september 2021 vernietigd, omdat sprake was van een motiveringsgebrek. Verweerder had namelijk het asielrelaas van eiser in het geheel niet beoordeeld, maar enkel geconcludeerd dat eiser zonder problemen meerdere malen Eritrea legaal heeft kunnen in- en uitreizen en op basis daarvan aangenomen dat eiser geen risico loopt bij terugkeer naar Eritrea. De rechtbank heeft geoordeeld dat het toen bestreden besluit daarmee onvoldoende gemotiveerd is, omdat het asielrelaas niet is beoordeeld. Ook het standpunt dat de uitreis in 2017 legaal was, had verweerder onvoldoende gemotiveerd, zo volgt uit de rechtbankuitspraak.
3. Naar aanleiding van deze rechtbankuitspraak heeft verweerder eiser aanvullend gehoord [2] en vervolgens een nieuw voornemen uitgebracht, waarover een zienswijze is ingediend. Daarna is met het thans bestreden besluit opnieuw op de asielaanvraag van eiser beslist. Verweerder heeft de asielaanvraag daarbij opnieuw afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 en daarbij de volgende elementen als relevant aangemerkt:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Desertie en de daaruit voortgekomen problemen;
Illegale uitreis 2007; en
In- en uitreis Eritrea 2017.
Deze elementen zijn afgeleid uit het asielrelaas, dat in het verslag van het aanvullende nadere gehoor als volgt is samengevat:

Uit uw eerdere verklaringen heb ik opgemaakt dat er in januari 2005 een razzia heeft plaatsgevonden waarbij u zou zijn opgepakt. U zou toen zijn meegenomen naar een plaats genaamd Wia, alwaar u een militaire training zou krijgen. Nadat u de eerste vier maanden enkel zou hebben moeten werken, zou u de daaropvolgende twee maanden wel een militaire training hebben gekregen. Vervolgens zou u zijn ontsnapt. In 2006 probeerde u illegaal het
land uit te vluchten, maar toen bent u opgepakt en gevangen genomen. Vanuit de gevangenis moest u naar het ziekenhuis en vervolgens bent u ontsnapt. In 2007 ben u illegaal het land uit gereisd.
In het verslag van het eerdere nadere gehoor is in de samenvatting ook vermeld:

In 2017 bent u legaal terug gereisd naar Eritrea om uw neef te begraven. Tijdens uw verblijf in Eritrea in 2017 heeft uw broer een paspoort en visum geregeld zodat u legaal naar Saudi Arabië kon reizen.
4. Verweerder acht de onder 1 en 3 genoemde elementen geloofwaardig. Hij hecht daarentegen geen geloof aan de onder 2 en 4 genoemde elementen (en acht de uitreis in 2017 nog steeds legaal). Naar de mening van verweerder zijn de geloofwaardig geachte elementen onvoldoende zwaarwegend om tot vergunningverlening over te gaan. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
De beroepsgronden van eiser
5. In beroep voert eiser het volgende aan.
5.1.
Eiser stelt dat hij voldoende duidelijk heeft verklaard over zijn desertie in 2005 en zijn illegale uitreis uit Eritrea in 2017. De omstandigheid dat eiser sommige dingen niet meer precies weet of moet corrigeren, neemt niet weg dat het geheel – in onderlinge samenhang bezien – als geloofwaardig kan worden beoordeeld en bijdraagt aan zijn stelling dat hij Eritrea illegaal heeft verlaten.
5.2.
Ten aanzien van zijn verklaringen over het schoolsysteem en de dienstplicht stelt eiser dat deze ondersteund worden door het Algemeen Ambtsbericht inzake Eritrea van mei 2022 (het ambtsbericht).
5.3.
Eiser betwist verder dat hij zou zijn vrijgesteld van de dienstplicht. Hij is niet in het bezit van documenten die hiervan blijk zouden geven. Onder verwijzing naar voormeld ambtsbericht geeft eiser aan dat er vanwege het conflict in Tigray meer razzia’s plaatsvinden en meer dienstplichtigen en reservisten worden opgeroepen. Uit Tigray kwamen berichten dat deze militairen vaak erg jong of juist erg oud waren. Als dit de situatie is heeft eiser bij terugkeer te vrezen voor ernstige schade, omdat hij Eritrea illegaal heeft verlaten.
Beoordeling van het bestreden besluit in het licht van de rechtbankuitspraak van 24 januari 2022
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het thans bestreden besluit een geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas heeft verricht. In zoverre heeft verweerder voldaan aan de rechtbankuitspraak van 24 januari 2022.
7. In het navolgende beoordeelt de rechtbank of verweerder in het nieuwe besluit op basis van deze geloofwaardigheidsbeoordeling en beoordeling van de in- en uitreizen terecht tot een afwijzing van de asielaanvraag is gekomen en of de volgens verweerder illegale uitreis in 2017 nu wel voldoende gemotiveerd is. Daarbij gaat de rechtbank in op de achtereenvolgende onderdelen van het relaas en hetgeen verweerder daarover gesteld heeft en hetgeen eiser daartegen in beroep heeft aangevoerd.
De desertie in 2005 en de daaruit voortgekomen problemen
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser tegenwerpt dat hij ongeloofwaardig heeft verklaard over de desertie in 2005 en de daaruit voortgekomen problemen. Eiser heeft verklaard dat hij in 2005 is opgepakt bij een razzia waarna hij naar de plaats Wia is gestuurd voor militaire training. Hij is vervolgens gedeserteerd en in 2006 opnieuw opgepakt nadat hij probeerde Eritrea illegaal uit te reizen. Eiser is toen naar de gevangenis gebracht waarna hij na medische klachten is overgebracht naar het ziekenhuis. Vervolgens is hij ontsnapt uit het ziekenhuis.
9. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
9.1.
Verweerder heeft bij zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2005 is gedeserteerd en dat hij hierdoor problemen heeft ondervonden, van belang mogen achten dat niet valt in te zien eiser zich tien jaar aan de dienstplicht heeft weten te onttrekken, aangezien de dienstplicht start vanaf 18 jaar en eiser pas in 2005 (hij was toen bijna 30 jaar) bij een razzia is opgepakt en vervolgens naar een militair trainingskamp is gebracht. Eiser heeft daartegen in gebracht dat hij tot 2003 naar school ging. Eiser zegt hierover dat het tot 2004 mogelijk was om naar school te gaan zolang je je opleiding niet had afgerond en een schoolpasje had. Daarna is het schoolsysteem gewijzigd. Zo lang je naar school ging, was je vrijgesteld van de dienstplicht, aldus eiser. Hoewel verweerder het niet onmogelijk acht dat eiser in 2003, op 28-jarige leeftijd, nog naar school ging, heeft hij dit niet gebruikelijk hoeven achten omdat iemand van die leeftijd normaliter werkt. Dat geldt des te meer omdat eiser sinds 2000 een kind had dat dus 3 jaar was toen eiser volgens zijn verklaringen nog naar school ging. Hoewel de rechtbank uit het ambtsbericht van 2003 afleidt dat Eritrea een dienstplicht kent voor mannen en vrouwen van 18 tot 40 jaar, laat dit onverlet dat de dienstplicht
startvanaf 18 jaar en in dat licht bezien heeft verweerder van eiser mogen verlangen dat hij zijn verklaring dat hij tot 2003 naar school ging en om die reden aan de start van zijn dienstplicht kon ontkomen, aannemelijk maakt. Hierin is eiser niet geslaagd, nu het bij de enkele verklaring is gebleven dat hij tot die leeftijd naar school ging. Eiser had in dit verband bijvoorbeeld verder kunnen verduidelijken waarom hij tot die leeftijd nog op school zat en dit kunnen onderbouwen met de door hem genoemde schoolpas en kunnen verklaren hoe hij toen in zijn levensonderhoud voorzag terwijl hij al een kind had.
9.2.
Hoewel eisers verklaring dat hij tot 2005 aan de dienstplicht heeft kunnen ontkomen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet ten onrechte niet wordt gevolgd door verweerder, merkt de rechtbank wel het volgende op. Uit de ambtsberichten rond de betreffende periode leidt de rechtbank het volgende af. Voor 2002 werden meer kleinschalige controles gehouden met betrekking tot de dienstplicht en vond rekrutering voor het leger ook meer op vrijwillige basis plaats. Zo werd men na het voltooien van de middelbare school geacht zichzelf te melden en werden er soms oproepen gedaan op de televisie en de radio. Vanaf 2002 werden steeds grootschaliger razzia’s gehouden, omdat de rekruteringsrondes steeds minder vrijwillige aanmeldingen opleverden. Deze kregen vanaf 2002-2003 een steeds harder karakter. Bij die razzia’s werden personen in de dienstplichtige leeftijd meegenomen, die hun dienstplicht nog niet hadden vervuld. Verweerder heeft in het bestreden besluit eisers stelling dat hij tot 2005 de dienstplicht heeft kunnen ontlopen, niet in het licht van deze algemene informatie gehouden, terwijl eisers stelling dat hij tot 2005 de dienstplicht heeft weten te ontlopen en (pas) in 2005 bij een razzia is opgepakt, in het licht van deze algemene informatie niet zonder meer bevreemdend is. Dat eisers verklaring zoals onder 9.1 behandeld summier is en vragen oproept die eiser niet heeft kunnen beantwoorden, doet daaraan onvoldoende af.
9.3.
Verweerder heeft eiser verder tegengeworpen dat hij niet gedetailleerd heeft verklaard over de gang van zaken rondom de razzia in 2005. Dit standpunt deelt de rechtbank niet. Uit het verslag van het aanvullend gehoor [3] blijkt dat eiser heeft verklaard dat zijn hele woonplaats was omsingeld en dat hij thuis was opgepakt. Het was vroeg in de ochtend en hij sliep nog. Zijn ouders en zijn vrouw waren ook thuis. Hij werd wakker gemaakt door drie soldaten en meegenomen naar een verzamelplaats. De soldaten droegen militaire kleding en hadden een stok en een Kalasjnikov. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet afdoende gemotiveerd waarom hetgeen hiervoor is beschreven, niet voldoende gedetailleerd zou zijn. Verweerder kon hierop, desgevraagd ter zitting, ook geen nadere toelichting geven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit argument bij de geloofwaardigheidsbeoordeling daarom niet ten nadele van eiser mogen betrekken. 9.4. Verweerder heeft eiser verder verweten dat hij niet eenduidig heeft verklaard over de duur van zijn werkzaamheden in het militaire kamp en de duur van de militaire training. Eiser heeft in eerste instantie verklaard dat hij eerst vier maanden heeft gewerkt en daarna twee maanden training heeft gehad. [4] Later heeft eiser verklaard dat hij twee maanden heeft gewerkt voordat de training begon. [5] Geconfronteerd met deze tegenstrijdigheid heeft eiser aangegeven dat hij twee maanden heeft gewerkt en twee maanden training heeft gehad. [6] Hoewel dit inderdaad wisselende verklaringen zijn, is de rechtbank niet overtuigd van de tegenwerpingen van verweerder. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eisers verklaringen gaan over gebeurtenissen in 2005, dus op het moment van het nader gehoor (op 14 juni 2021) ongeveer 16 jaar en op het moment van het aanvullende gehoor (op 9 juni 2022) ongeveer 17 jaar geleden. Dat eiser na zoveel tijd de precieze duur van de periode dat hij heeft moeten werken (twee maanden of vier maanden) niet meer weet te duiden, acht de rechtbank voorstelbaar, temeer omdat het genoemde aantal maanden een inschatting is (het betreft niet precies twee of precies vier maanden). Bovendien verklaart eiser naar het oordeel van de rechtbank, rekening houdende met het tijdsverloop, wel voldoende consistent over de periode waarin dit was. In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij in januari 2005 is opgepakt en in juni 2005 is ontsnapt. In het aanvullend gehoor heeft hij verklaard dat hij tegen het einde van januari 2005 is opgepakt en daarna vier maanden (ongeveer tot mei) in het kamp heeft gezeten. Uitgaande van deze verklaringen heeft eiser ongeveer vier tot zes maanden in het militaire kamp verbleven en daar in de eerste periode gewerkt en daarna militaire training gekregen. Een meer gedetailleerde tijdsbepaling van de gebeurtenissen in 2005 hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet te worden verwacht.
9.5.
Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij summier heeft verklaard over de wijze waarop hij uit het militaire kamp is ontsnapt. Eiser heeft verklaard dat hij in bergachtig gebied hout moest verzamelen en dat hierbij bewakers aanwezig waren. Over de vluchtpoging heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij een verstopplek had gevonden en van daaruit langs de rivier is gelopen. [7] Ondanks dat hij hier meermaals naar is gevraagd, kon hij niet aangeven waar deze verstopplek was. Pas in de zienswijze, hetgeen verweerder te laat heeft mogen achten, geeft hij aan dat hij zich achter een boom had verstopt. Vervolgens heeft eiser verklaard dat hij zich niet eerst heeft verstopt maar meteen in oostelijke richting is gaan rennen. [8] De rechtbank volgt verweerder in deze tegenwerpingen, maar merkt daarbij wel op dat dit tegenwerpingen zijn op een behoorlijk detailniveau, terwijl de verklaringen zien op 2005. De rechtbank acht voorstelbaar dat eiser zich zijn precieze verstopplek niet meer kan herinneren. Verder kan een verstopplek ook worden opgevat als plek waar iemand zich voor langere tijd verstopt, wat kan verklaren dat eiser dit niet in al zijn verklaringen noemt als hij slechts kort op die plek heeft geschuild.
9.6.
Verweerder heeft eiser verder tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in oktober 2006 is opgepakt toen hij illegaal het land wilde verlaten, nadat hij vanaf juni 2005 – na de ontsnapping uit het militaire kamp – was ondergedoken in zijn woonplaats. Dit standpunt van verweerder deelt de rechtbank niet. Eiser heeft op dit punt verklaard dat het vanaf zijn woonplaats tot aan de grens 5 à 6 uur lopen is. Hij is in de middag rond 16:00 uur vertrokken vanuit zijn woonplaats en hij is nog voor de grens aangehouden. Hij was de eerste bewaker gepasseerd, maar is vervolgens door 12 andere soldaten aangehouden. Zij hebben hem geslagen en hem naar de Adi Abeto gevangenis in Asmara gebracht. In de gevangenis is eiser tot bloedens toe mishandeld. Hij is geslagen op zijn achterhoofd en op zijn benen. Vanwege deze verwondingen is eiser overgebracht naar het ziekenhuis. [9] Gelet op hetgeen hiervoor is beschreven volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat eiser summier heeft verklaard over de omstandigheid dat hij is opgepakt in oktober 2006.
9.7.
Over eisers verblijf in de gevangenis overweegt de rechtbank dat door verweerder niet wordt betwist dat eiser de gevangenis in Asmara kan benoemen, hoe deze eruit ziet en hoe lang hij daar heeft verbleven voordat hij naar het ziekenhuis werd gebracht. [10] Eiser heeft verklaard dat er een grote zaal is waarin 100 mensen kunnen zitten. De zaal is opgebouwd uit golfplaten (zink) en hout. De vloer is van cement. Er waren geen matrassen, maar men gebruikte karton om op te slapen. In de ochtend kreeg eiser brood en in de middag en in de avond brood en linzen. De rest van de dag werd er niks gedaan. De wc bevond zich binnen in de zaal en eiser mocht zich één keer per week wassen. [11] Gelet op eisers uitgebreide verklaringen op dit punt kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn standpunt dat deze verklaringen niet zouden overtuigen.
9.8.
Met betrekking tot eisers verblijf in het ziekenhuis heeft verweerder weliswaar ten nadele van eiser mogen betrekken dat hij niet wist op welke afdeling hij lag, maar hij wist wel de naam van het ziekenhuis. [12] Ook heeft eiser verklaard dat hij tot bloedens toe op zijn hoofd en op zijn benen is geslagen en als gevolg van deze verwondingen naar het ziekenhuis is gebracht. [13] Dat eiser, zoals verweerder stelt, vaag zou hebben verklaard over zijn verwondingen en enkel over een infuus zou hebben gesproken, volgt de rechtbank dan ook niet.
9.9.
Tot slot volgt de rechtbank verweerder ook niet zonder meer in diens standpunt dat het niet aannemelijk is dat eiser relatief makkelijk heeft kunnen ontsnappen uit het ziekenhuis en niet bewaakt werd. Eiser heeft in dat kader verklaard dat hij iets had gekregen om op krachten te komen en toen naar buiten is gegaan en dat er wel bewaking was op de binnenplaats van het ziekenhuis. Zonder nadere motivering ziet de rechtbank niet in dat het een gegeven is dat eiser persoonlijke bewaking had in het ziekenhuis en dat die bewaking zo streng was dat er geen onbewaakt moment is geweest waarop eiser heeft kunnen ontsnappen.
Eerste tussenconclusie
10. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verweerder niet ten onrechte vraagtekens zet bij een aantal onderdelen van eisers relaas, maar de rechtbank volgt het merendeel van de tegenwerpingen van verweerder niet.
In- en uitreis Eritrea (2017)
11. Eiser heeft verklaard dat hij in 2017 is teruggekeerd naar Eritrea, omdat hij het lichaam van zijn overleden neef moest terugbrengen. Hij had daarvoor een laissez passer ontvangen van de Eritrese ambassade in Sudan. Eiser is vervolgens ongeveer vijf maanden in Eritrea gebleven en heeft daarbij geen problemen ondervonden. Daarna is hij met een paspoort met uitreisvisum, dat zijn broer voor hem heeft geregeld, uit Eritrea vertrokken. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eiser dit paspoort via corruptie heeft verkregen en stelt zich op het standpunt dat het verblijf in Eritrea in 2017 zonder problemen, het verkrijgen van een paspoort in 2012 en het verkrijgen van een paspoort in 2017 erop wijzen dat eisers vrees voor problemen bij terugkeer naar Eritrea onterecht is.
12. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
12.1.
De rechtbank stelt voorop dat eisers verklaringen over zijn in- en uitreizen in samenhang moeten worden gezien met de overige elementen van zijn asielrelaas. Over de gebeurtenissen in 2005-2006 heeft de rechtbank onder 9.10 geconcludeerd dat het merendeel van verweerders tegenwerpingen niet terecht zijn. Dat de uitreis in 2007 illegaal was acht verweerder geloofwaardig. De rechtbank beoordeelt in het navolgende of verweerders tegenwerpingen over de situatie na 2007 (eisers paspoorten van 2012 en 2017 en zijn uitreis in 2017) daaraan zodanige afbreuk doen dat geconcludeerd moet worden dat eisers vrees onterecht is.
12.2.
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat de omstandigheid dat eiser in 2017 besloot terug te keren naar Eritrea afbreuk doet aan de gestelde vrees om opgepakt te worden door de autoriteiten vanwege ontduiking van de dienstplicht. Dat hij terugkeerde om het lichaam van zijn overleden neef terug te brengen, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Over zijn verblijf in Eritrea heeft eiser vervolgens in de zienswijze aangevoerd dat mensen (terugkeerders) bij binnenkomst in Eritrea weliswaar in de gaten worden gehouden en geregistreerd, maar niet direct worden opgepakt. Zij krijgen binnen zes maanden een oproepbrief, maar deze brief heeft eiser niet afgewacht. Hij is reeds voordat hij die brief zou ontvangen, vertrokken uit Eritrea. Wat er ook zij van eisers niet onderbouwde stelling dat een gestelde deserteur bij binnenkomst in Eritrea niet direct zal worden aangehouden door de autoriteiten maar in plaats daarvan binnen zes maanden een oproepbrief zal krijgen om zich te melden voor militaire dienst, de rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat de omstandigheid dat eiser na binnenkomst nog ongeveer vijf maanden in Eritrea is gebleven zonder problemen te hebben ondervonden, in vergaande mate afbreuk doet aan zijn gestelde vrees.
12.3.
Eiser beschikte zowel in 2012 als in 2017 over een Eritrees paspoort. Dit betreft twee afzonderlijke paspoorten.
In het ambtsbericht van mei 2022 (pagina 19) staat:

Het bleef tijdens de verslagperiode vrijwel onmogelijk voor Eritreeërs om hun land legaal te verlaten. Het verkrijgen van een paspoort is extreem moeilijk, en wordt meer gepresenteerd als een privilege dan als een recht. Het verkrijgen van een paspoort is gekoppeld aan internationaal reizen, waarvoor ook een uitreisvisum nodig is. Om zo’n visum te krijgen moet men de reden voor de uitreis opgeven en kunnen bewijzen dat men de dienstplicht heeft vervuld of hiervan officieel is vrijgesteld. Personen die in aanmerking kunnen komen voor legale uitreis zijn mannen en vrouwen die geen dienstplichtige leeftijd meer hebben, en personen die om medische redenen of voor studie reizen. Voor dienstplichtigen is het niet onmogelijk legaal uit te reizen, maar daarvoor is toestemming van de leidinggevende/commandant nodig, iets wat in de praktijk zelden voorkomt.
In het ambtsbericht van november 2011 (pagina 28-29) staat het volgende over het verkrijgen van een paspoort:

Medio 2010 heeft Eritrea nieuwe paspoorten uitgegeven. Deze documenten zijn ‘machine readable’ en moeilijker te vervalsen. (…) Paspoorten worden niet eerder uitgegeven dan na de verklaring door de zoba, dat men de nationale dienstplicht (national service) heeft vervuld. Om legaal naar het buitenland te kunnen reizen is altijd een uitreisvisum in het paspoort verplicht.
In het ambtsbericht van 6 februari 2017 (pagina 22-23) staat:

In de voorwaarden en procedures om een paspoort aan te vragen is in de verslagperiode in Eritrea zelf niets veranderd. Het is in Eritrea nog steeds kostbaar en niet gemakkelijk om een paspoort te bemachtigen – in Sudan is het veel eenvoudiger om een Eritrees paspoort te verkrijgen. (…) Volgens bronnen is het eenvoudiger om in het buitenland een Eritrees paspoort of ID te verkrijgen dan in Eritrea zelf, vooral in Khartoum. Ook dienstweigeraars, deserteurs en personen die het land illegaal hebben verlaten, kunnen in het buitenland paspoorten verkrijgen. (…) Soms worden steekpenningen betaald.
12.4.
Deze informatie kan, in combinatie met de twee paspoorten van eiser, twee dingen betekenen: ofwel eiser heeft langs legale weg de paspoorten verkregen en heeft dus niet te vrezen voor de Eritrese autoriteiten ofwel eiser heeft deze paspoorten niet langs legale weg verkregen. Hoewel inmiddels het verkrijgen van een legaal paspoort extreem moeilijk en alleen onder bijzondere omstandigheden mogelijk is, lijkt dat in 2012 en 2017 minder moeilijk te zijn geweest. Toch mag verweerder er in het licht van de algemene informatie naar het oordeel van de rechtbank niet te lichtvoetig vanuit gaan dat eisers paspoorten legaal zijn. Anderzijds: als eiser daadwerkelijk als deserteur bekend zou zijn bij de Eritrese autoriteiten, kan hij deze paspoorten in beginsel niet langs legale weg hebben verkregen. In dat licht mogen van eiser geloofwaardige, gedetailleerde verklaringen worden verwacht over het desondanks (dus langs illegale weg) kunnen verkrijgen van een paspoort. Dat geldt ook, maar wel in mindere mate voor het paspoort uit 2017, nu reeds uit de algemene informatie blijkt dat toen een paspoort in het buitenland eenvoudiger kon worden verkregen en dat ook dienstweigeraars en deserteurs een paspoort konden krijgen, al dan niet met steekpenningen.
12.5.
Het paspoort van 2012 is afgegeven op 7 september 2012 en had een geldigheidsduur van vijf jaar. Dit paspoort is overgelegd in de (onder 1 van deze uitspraak genoemde) nareisprocedure en is in kopie toegevoegd aan dit procesdossier. Eiser heeft in eerste instantie in de onderhavige procedure ontkend dat hij een eerder paspoort dan het paspoort van 2017 had. [14] Nu eiser dit paspoort heeft gebruikt in de nareisprocedure, heeft verweerder deze verklaring niet hoeven te volgen. In dit paspoort staan bovendien twee visa voor Zuid-Sudan, waar eiser – volgens zijn eigen verklaringen – heeft verbleven van 2014 tot (de inreis in Eritrea in) 2017. Ook daaruit kan worden afgeleid dat dit paspoort wel van eiser is. Geconfronteerd met een kopie van het paspoort verklaart eiser dat dit een vals paspoort is. [15] Dat eiser daarmee ontwijkend en tegenstrijdig verklaart over dit paspoort mag verweerder hem tegenwerpen. Verweerder heeft in het aanvullend gehoor enkele vragen gesteld over de manier waarop eiser dit paspoort dan verkregen heeft, waarop eiser verklaart dat hij het paspoort in Sudan gekregen heeft van Johannes die hij via via kent. Hij verklaart hierover ook nog verder, zij het heel summier, over het hoe en waarom van dit valse paspoort. Verweerder heeft hierop niet verder doorgevraagd. De onder 11.4 genoemde geloofwaardige, gedetailleerde verklaringen die van eiser mogen worden verwacht, heeft eiser hiermee niet gegeven, maar zoals gezegd is hij hier ook niet verder op bevraagd.
12.6.
Over het paspoort in 2017 heeft eiser in het nader gehoor verklaard. [16] In het aanvullend gehoor is hij hier verder op bevraagd. Zijn verklaringen houden in dat zijn broer dit paspoort door het betalen van smeergeld heeft geregeld, nadat hij – op voor eiser onbekende manier – een leidinggevende van de immigratiedienst heeft leren kennen. Nadat zijn broer het paspoort had geregeld, heeft hij een visum voor Saudi-Arabië geregeld (waar zijn broer zelf woont). Op het vliegveld moest hij zich bij een persoon op een bepaalde plek melden. Eiser heeft in de periode tussen het nader gehoor en het aanvullend gehoor aan zijn broer gevraagd hoe hij het geregeld heeft, maar dat wilde zijn broer hem niet vertellen omdat dat geheim is. Hoewel dit summiere verklaringen betreft, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het voornemen dat ten grondslag ligt aan het thans bestreden besluit er nauwelijks blijkt van geeft dat hij deze verklaringen op geloofwaardigheid heeft beoordeeld. Verweerder zegt in het voornemen: “
Daarbij heeft betrokkene niet aannemelijk gemaakt hoe hij aan een paspoort en exit visum zou zijn gekomen. Enkel mensen die zijn vrijgesteld van de dienstplicht kunnen een paspoort krijgen. (...) Hoe het onder dergelijke omstandigheden mogelijk is geweest om voor betrokkene als gesteld deserteur zonder problemen niet alleen een paspoort te krijgen, maar ook een uitreis visum en zonder problemen of controle te kunnen uitreizen heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Over het algemeen wijst het kunnen verkrijgen van een paspoort, het kunnen verkrijgen van een uitreisvisum en het daarmee legaal kunnen uitreizen uit Eritrea op zeer goede banden met de autoriteiten. In dat geval heeft betrokkene in Eritrea blijkbaar weinig te vrezen.” Verweerder stelt dus slechts dat eiser het illegaal verkrijgen van het paspoort niet aannemelijk heeft gemaakt, zonder op zijn verklaringen hierover in te gaan. Gelet op de rechtbankuitspraak van 24 januari 2022, kan niet gezegd worden dat daarbij een betere motivering is gegeven dan in het vorige, vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft immers overwogen: “
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerders verwijzing naar de twee pagina’s in het nader gehoor onvoldoende onderbouwing is om te concluderen dat eiser onvoldoende gedetailleerd dan wel overtuigend zou hebben verklaard.” In het nieuwe voornemen doet verweerder nog minder dan verwijzen naar specifieke verklaringen. In het bestreden besluit verwijst verweerder naar het aanvullend gehoor, maar zegt hierover eigenlijk niet meer dan: “
Nog altijd heeft betrokkene hier niet meer gedetailleerde informatie over verstrekt. Ook
is hier in de laatste zienswijze überhaupt niet op gereageerd.” Ook dit acht de rechtbank geen adequaat herstel van het in het vorige bestreden besluit geconstateerde motiveringsgebrek.
Tweede tussenconclusie
13. Net zoals in de eerste tussenconclusie, onder 10, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte een aantal zaken aan eiser tegenwerpt. Zo werken zijn ontwijkende en wisselende verklaringen over het paspoort in 2012 niet in zijn voordeel. Over het twee keer op illegale wijze verkrijgen van een paspoort (in 2012 een vals paspoort en in 2017 een langs illegale weg verkregen echt paspoort) verklaart eiser slechts summier. Zijn verblijf zonder problemen gedurende vijf maanden in Eritrea in 2017 roept ook vraagtekens op. Aan de andere kant is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser ook slechts beperkt bevraagd heeft over het paspoort uit 2012. Voor 2017 geldt dat uit de algemene informatie blijkt dat het verkrijgen van een paspoort via steekpenningen mogelijk is. In het voornemen en het bestreden besluit is niet goed gemotiveerd waarom desondanks niet gevolgd wordt dat in dit geval het paspoort via omkoping is verkregen. Die motivering had, gelet op de eerdere rechtbankuitspraak, in ieder geval moeten bestaan uit een beoordeling van eisers verklaringen en had, zo oordeelt de rechtbank nu, in het licht moeten worden geplaatst van de algemene informatie.
Conclusie
14. Deze zaak roept bij de rechtbank twijfels op. De rechtbank geeft eiser het voordeel van deze twijfel. Het is immers aan verweerder om, op basis van hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd, buiten voldoende twijfel te stellen dat eiser geen risico loopt bij terugkeer naar Eritrea. Dat heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan.
15. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigd het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken de tijd.
16. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van eisers proceskosten voor een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 20 juni 2023
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBLIM:2022:483 (zaaknummer NL21.16381).
2.Op 9 juni 2022.
3.Pagina 4.
4.Pagina 5 van het nader gehoor.
5.Pagina 5 aanvullend gehoor.
6.Pagina 6 aanvullend gehoor.
7.Pagina 15 nader gehoor.
8.Pagina 16 nader gehoor.
9.Pagina 11 tot en met 13 van het aanvullend gehoor.
10.Pagina 3 van het voornemen van 6 juli 2022.
11.Pagina 13 van het aanvullend gehoor.
12.Pagina 14 van aanvullend gehoor.
13.Pagina 12 en 14 van het aanvullend gehoor.
14.Aanvullend gehoor pagina 19.
15.Eveneens aanvullend gehoor pagina 19.
16.Zie ook de eerdere rechtbankuitspraak van 24 januari 2022, onder 13 e.v.