ECLI:NL:RBDHA:2023:9150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
NL23.5751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van uitstel van vertrek op grond van medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 19 december 2022 afgewezen, en deze afwijzing werd bevestigd in een besluit van 23 februari 2023. Eiser, die lijdt aan COPD en van Russische etniciteit is, stelt dat hij niet kan terugkeren naar Rusland vanwege het risico op onvoldoende medische zorg en medicatie. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de afwijzing niet zorgvuldig heeft gemotiveerd en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de toegankelijkheid van medische zorg in Rusland. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 1674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5751

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000 met het besluit van 19 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 februari 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Op 21 maart 2023 heeft de staatssecretaris ter voorbereiding op de zitting het dossier aangevuld met onder andere afschriften van vertrekgesprekken en medische informatie.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
3. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023, tezamen met het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer NL23.5752 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan zijn gemachtigde en een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming besluit

4. Eiser heeft op 17 november 2009 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 Vw 2000. Bij besluit van 22 oktober 2010 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vreemdelingenwet 2000
4.1.
Dit besluit is bij uitspraak van 14 juni 2011 onherroepelijk geworden door ongegrondverklaring van het beroep. Vervolgens heeft betrokkene op 23 januari 2013 wederom een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit besluit is bij uitspraak van 6 augustus 2013 van de rechtbank Den Haag onherroepelijk geworden. Op 10 oktober 2021 heeft betrokkene een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze is op 9 november 2021 niet ontvankelijk verklaard. Op 14 april 2022 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend welke op 26 april 2022 buiten behandeling is gesteld.
5. Eiser heeft na de afwijzing van zijn asielaanvraag op grond van medische omstandigheden uitstel van vertrek gevraagd waarop door de staatssecretaris afwijzend is beslist. Eiser is het daar niet mee eens. Hij stelt in beroep aan diverse aandoeningen, waaronder COPD, te lijden. Eiser stelt verder dat hij van Russische etniciteit en Russisch staatsburger is en dat hij niet kan terugkeren naar Rusland omdat hij daar het risico loopt niet de juiste zorg en medicatie te kunnen verkrijgen. Het klimaat in Rusland zorgt voor verergering van zijn COPD-klachten en door de oorlog in Oekraïne is volgens eiser veel minder zorg en medicatie beschikbaar. Eiser verwijst daarvoor naar een artikel van 22 december 2022 in
The Insider.Een gedwongen vertrek van eiser naar Rusland is volgens hem in strijd artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft ten onrechte de toegankelijkheid van medische voorzieningen niet onderzocht.
6. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser in staat is om te reizen, waarbij voorafgaand aan de reis een fit-to-fly beoordeling wordt aanbevolen. Voor de reis kan medicatie worden meegegeven. Wel kan bij het uitblijven van behandeling voor COPD een levensbedreigende situatie ontstaan door zeer ernstige kortademigheid en met overlijden tot gevolg. Nu eiser meermalen is verzocht om zijn nationaliteit en etniciteit aan te tonen met originele documenten, en dit niet is gebeurd, kan eiser niet aannemelijk maken dat in het land van herkomst geen adequate medische zorg voorhanden is. De staatssecretaris komt om die reden niet aan een beoordeling van die omstandigheden toe.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de afwijzing van eisers aanvraag niet zorgvuldig heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dat oordeel komt.
Wettelijk kader
8. Op grond van artikel 64 Vw 2000blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
8.1.
In paragraaf A3/7.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat verweerder uitstel van vertrek kan verlenen op grond van artikel 64 Vw als:
- de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
Uit paragraaf A3/7.1.3. Vc volgt, voor zover hier van belang dat er uitsluitend sprake van is een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM als:
- uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Uit het genoemde beleid volgt tevens dat de staatssecretaris onder een medische noodsituatie verstaat: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
Feitelijke toegankelijkheid tot de medische zorg
8.2.
In paragraaf A3/7.1.5. Vc staat, voor zover hier van belang, dat in zaken waarin het BMA heeft geconstateerd dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie, de bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg op die vreemdeling rust. Wanneer de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond met documenten, kan hij dit in beginsel niet aannemelijk maken. Voor de staatssecretaris geldt e echter dat het enkele ontbreken van identiteitsdocumenten is geen reden om de toegankelijkheid van de zorg niet te beoordelen. In het besluit moet worden gemotiveerd om welke reden er niet kan worden getoetst aan de feitelijke toegankelijkheid van de zorg vanwege het ontbreken van een originele documenten, die de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling aantonen
8.3.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (Afdeling) volgt dat “de staatssecretaris aan de hand van alle omstandigheden van het geval moet nagaan of originele documenten nodig zijn om te beoordelen wat een vreemdeling heeft aangevoerd over de feitelijke toegankelijkheid. Als de staatssecretaris de identiteit en nationaliteit van een vreemdeling in de eerdere asielprocedure geloofwaardig heeft geacht, moet hij aan die omstandigheid uitdrukkelijke betekenis toekennen. De staatssecretaris heeft in dat geval immers een standpunt ingenomen over de geloofwaardigheid van de identiteit en nationaliteit en die identiteit en nationaliteit uitdrukkelijk geloofwaardig geacht. Hij kan dan in de artikel 64-procedure niet aan die vreemdeling tegenwerpen dat hij geen originele documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd, zonder dat concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan die identiteit en nationaliteit.”
Heeft de staatssecretaris de afwijzing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw deugdelijk gemotiveerd?
9. Op grond van het BMA-advies is de staatssecretaris terecht tot de conclusie gekomen dat voor eiser op korte termijn een medische noodsituatie kan ontstaan bij uitblijven van behandeling. Uit het BMA-advies dat de staatssecretaris ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, blijkt voor zover hier van belang het volgende:
“Bij uitblijven van de behandeling voor COPD, zullen kortademigheidsklachten naar verwachting snel toenemen, leidend tot een laag zuurstofgehalte in het bloed. […] Onbehandeld zal dit uiteindelijk tot overlijden van betrokkene leiden. Bij uitblijven van de genoemde behandeling verwacht ik wel een medische noodsituatie op korte termijn, omdat bij het uitblijven van de behandeling voor COPD er een levensbedreigende situatie kan ontstaan met zeer ernstige kortademigheid en overlijden tot gevolg.”
Door het BMA is niet onderzocht of de noodzakelijke zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf beschikbaar en toegankelijk is omdat eiser zijn nationaliteit niet heeft aangetoond. Eiser kan daarom volgens de staatssecretaris niet aannemelijk maken dat de medische voorzieningen in het land van herkomst of bestendig verblijf niet adequaat zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom hij geen onderzoek hoefde te doen naar de medische voorzieningen in Rusland uitsluitend vanwege het ontbreken van documenten die eisers nationaliteit aantonen.
9.1
In de beschikking op de asielaanvraag van eiser van 22 oktober 2010 is door de staatssecretaris gemotiveerd waarom hij uitgaat van de Russische nationaliteit van eiser. Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Afdeling had de staatssecretaris hier gewicht aan moeten toekennen. Door de staatssecretaris is ter zitting eerst aangegeven dat na 2012 twijfel is ontstaan over eisers nationaliteit omdat eiser geen stukken betreffende zijn nationaliteit aanlevert. Later verklaart de staatssecretaris dat deze twijfel vanaf 2013 is ontstaan en vervolgens dat deze tijdens de vertrekgesprekken vanaf 2021 is ontstaan. Dit kan niet zonder meer worden gevolgd nu tot en met het afwijzende besluit van 19 december 2022 door de staatssecretaris is gesteld dat eiser op grond van het terugkeerbesluit van 17 september 2012 dient terug te keren naar Rusland. Bovendien blijkt uit het dossier dat in 2016 in het kader van een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw de medische voorzieningen in Rusland wel zijn beoordeeld door de staatssecretaris. Weliswaar blijkt uit het dossier dat eiser wisselend verklaart over zijn nationaliteit, maar door de staatssecretaris zijn geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de eerder aangenomen nationaliteit van eiser gegeven.
9.2.
Gelet op wat hiervoor door de rechtbank is overwogen in samenhang met het beleid neergelegd in A3/7.1.5. Vc en de jurisprudentie van de Afdeling, heeft de staatssecretaris in in het besluit tot afwijzing van eisers aanvraag niet mogen volstaan met de motivering dat alleen vanwege het ontbreken van documenten die eisers nationaliteit aantonen, aan een beoordeling van toegankelijke medisch noodzakelijke zorg niet wordt toegekomen. Het besluit is daarom in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht genomen en wordt op die grond vernietigd.
9.3.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken opnieuw een besluit te nemen. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De staatssecretaris moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding de bijstand door de gemachtigde op 2 punten te bepalen: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 25 april 2023, met een waarde per punt van € 837,-- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1674,--.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 februari 2023
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1674,-

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.14 december 2021,ECLI:NL:RVS:2021:2799