ECLI:NL:RBDHA:2023:9143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring wegens onduidelijkheid identiteit en afwijzing schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die zich in een onzekere identiteitspositie bevond. De eiser, van Palestijnse nationaliteit, had op 23 mei 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 5 juni 2023 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. I. Mercanoglu, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onduidelijkheid over de identiteit van de eiser aan hemzelf te wijten is, aangezien hij aliassen heeft gebruikt en heeft geweigerd om mee te werken aan het afgeven van vingerafdrukken. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht had opgelegd, omdat deze noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van de eiser, en voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van een asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.15709
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. I. Mercanoglu), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt ter zitting [naam] te heten, van Palestijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1974.
Onduidelijkheid over de identiteit
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen duidelijkheid is over zijn identiteit.
3. De beroepsgrond slaagt niet. De onduidelijkheid over eisers identiteit is aan hemzelf te wijten. Eiser heeft aliassen gebruikt en heeft geweigerd om mee te werken aan het afgeven van vingerafdrukken. Verweerder mocht daarom uitgaan van de identiteit en de nationaliteit van eiser, zoals die in het verleden door de Nederlandse autoriteiten zijn vastgesteld.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder moet dit onderbouwen aan de hand van de gronden die zijn genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Verweerder heeft ter zitting de zware grond onder 3c prijsgegeven. De resterende gronden zijn door eiser niet betwist. Deze gronden zijn voorts afdoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Conclusie
6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.