ECLI:NL:RBDHA:2023:9142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
09/062592-23 en 09/137864-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van drie politieagenten en eendaadse samenloop van opiumfeiten

Op 27 juni 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling van drie politieagenten en van opiumdelicten. De verdachte, geboren in 2001 en op dat moment gedetineerd, werd ervan beschuldigd met zijn auto achteruit te rijden terwijl de agenten zich rondom zijn voertuig bevonden. Dit gebeurde op 2 maart 2023 op de Troelstrakade in Den Haag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een meer dan geringe snelheid reed, waardoor de kans op zwaar lichamelijk letsel voor de agenten aanmerkelijk was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet het opzet had om de agenten te doden, maar wel dat hij hen in gevaar heeft gebracht door zijn handelen. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag, maar schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het bezit van cocaïne en heroïne. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de verkoop of het telen van drugs, maar dat de verdachte wel opzettelijk cocaïne voorhanden had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. Ook werd de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen opgelegd voor 12 maanden. De benadeelde partijen, drie politieagenten, kregen elk een schadevergoeding van €500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/062592-23 en 09/137864-19 (tul)
Datum uitspraak: 27 juni 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 13 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Post en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.B. Baumgarten naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage A aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
De inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (feit 1 primair) dan wel poging tot zware mishandeling (feit 1 subsidiair) door met zijn auto achteruit te rijden, terwijl verbalisanten [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) zich rondom zijn auto bevonden. Daarnaast wordt hem verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan onder meer het bezit van (55 bolletjes) cocaïne en (meerdere bolletjes) heroïne (feit 2) en het plegen van voorbereidingshandelingen van opiumdelicten door twee telefoons, een geldbedrag en cocaïne en heroïne voorhanden te hebben (feit 3).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde (poging tot doodslag) en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair (poging tot zware mishandeling), 2 (specifiek: verkopen en bezit van cocaïne) en 3 tenlastegelegde (voorbereiding van drugsdelicten).
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte het volgende bepleit.
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 primair en 1 subsidiair, omdat hij enkel uit blinde paniek heeft gehandeld door met zijn auto achteruit te rijden en met zijn handelen niet het opzet of voorwaardelijk opzet heeft gehad om verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te doden of hen te verwonden. De snelheid was beperkt en er is te weinig informatie in het dossier aanwezig om te kunnen concluderen dat de verbalisanten als gevolg van het handelen van de verdachte hadden kunnen overlijden of zwaar lichamelijk letsel op hadden kunnen lopen.
Ten aanzien van feit 2 dient partiële vrijspraak te volgen met betrekking tot het bezit van heroïne en de verkoop van cocaïne wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Indien de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een representatieve steekproef, omdat er maar 1 bolletje van de 55 bolletjes door het Nederlands Forensisch Instituut is onderzocht, dient ook vrijspraak te volgen voor het bezit van cocaïne.
Indien de rechtbank van oordeel is dat deze steekproef wel voldoende representatief is, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van het bezit van 55 bolletjes cocaïne.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman het volgende naar voren gebracht.
Er kan geen bewezenverklaring volgen dat de verdachte handelingen heeft verricht om een feit als genoemd in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen. De in de tenlastelegging vermelde telefoons zijn niet nader onderzocht. Van het in de tenlastelegging vermelde geld is niet vast komen te staan dat dit in verband kan worden gebracht met verdovende middelen.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de verdachte 55 bolletjes cocaïne voorhanden heeft gehad, dan is dit enkele gegeven te mager om tot een bewezenverklaring van feit 3 te kunnen komen.
3.4.
De gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in de bijlage B opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
De bewijsoverwegingen
3.5.1.
Ten aanzien van feiten 1 primair en 1 subsidiair
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 2 maart 2023 op de Troelstrakade in Den Haag achteruit is gereden met zijn auto, terwijl [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich rondom zijn auto bevonden en beide voorportieren van zijn auto waren geopend, waardoor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] mee werden gesleurd met de auto, [slachtoffer 2] gedwongen werd om mee achteruit te lopen met de auto en ze alle drie uit moesten wijken/weg moesten springen van de auto.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte zich met voornoemd handelen schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (feit 1 primair) ofwel poging tot zware mishandeling van hen (feit 1 subsidiair).
Net als de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had om verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven. Uit het dossier blijkt niet dat de kans op de dood in dit geval aanmerkelijk was. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van de verbalisanten.
De volgende vraag is of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had om aan de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarvan is sprake als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verbalisanten door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
De te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto worden – naar algemene ervaringsregels – in belangrijke mate bepaald door de snelheid van de auto. Indien met meer dan geringe snelheid wordt gereden bestaat de aanmerkelijke kans dat een voetganger daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Hoewel de snelheid in dit geval niet exact kan worden bepaald, acht de rechtbank wel bewezen dat de verdachte met een meer dan geringe snelheid heeft gereden. Dat blijkt uit de processen-verbaal van bevindingen en aangiftes van de verbalisanten en de getuigenverklaringen. Bovendien stonden de verbalisanten dicht tegen de auto aan terwijl de autoportieren open stonden. Dat leidt tot de conclusie dat de kans dat de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel op zouden lopen, aanmerkelijk was.
Naar het oordeel van de rechtbank wekken de bewijsmiddelen, in samenhang bezien, de indruk dat de verdachte niet alleen uit paniek handelde, maar dat hij koste wat kost wilde voorkomen dat de politie hem zou aanhouden, ook als dat betekende dat hij de verbalisanten die hem wilden aanhouden daardoor in gevaar bracht. Door meerdere stoptekens van de politie te negeren, niet te remmen of uit te wijken om een aanrijding met de verbalisanten te voorkomen, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Dat dit uiteindelijk niet is gebeurd, is niet aan de verdachte te danken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had om aan de verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dat hij de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan.
3.5.2
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij heroïne en cocaïne heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval dit opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het dossier bevat geen bewijs dat de verdachte zich heeft beziggehouden met het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van heroïne of het opzettelijk aanwezig hebben hiervan. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank evenmin bewezen dat de verdachte cocaïne heeft verkocht. Bij observatie van een pand aan de [adres] werd een mogelijke drugsdeal op 2 maart 2023 gezien. De verdachte is herkend en zou daar rond 15.43 uur naar binnen zijn gegaan. De bewoner, [naam] , heeft verklaard dat hij die dag inderdaad drugs heeft gekocht. Dat zou hebben plaatsgevonden ongeveer 10 minuten voordat de politie kwam. [naam] is op 2 maart 2023 om 20:05 uur aangehouden. Dit zou betekenen dat de transactie rond 19:55 uur zou hebben plaatsgevonden. Aangezien de verdachte die dag echter al om 15:45 uur is aangehouden door de politie, vervolgens naar het politiebureau is gebracht, in verzekering is gesteld en het politiebureau die dag niet meer heeft verlaten, kan de verdachte bij die stand van zaken niet als verkoper van drugs op dat tijdstip worden aangemerkt. Gelet hierop spreekt de rechtbank de verdachte vrij van de verkoop van cocaïne.
Evenmin acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich heeft beziggehouden met het telen, bereiden, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en zal hem om die reden ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Wel is er voldoende bewijs dat de verdachte cocaïne voorhanden heeft gehad. Op 3 maart 2023 zijn onder meer 55 witte bolletjes en een koffiefilter met wit poeder in zijn kamer aangetroffen. Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van één van deze bolletjes en een deel van de witte substantie die in de koffiefilter is aangetroffen, blijkt dat deze stoffen cocaïne bevatten. Hoewel er maar 1 van de 55 bolletjes is getest, acht de rechtbank deze steekproef voldoende representatief om te kunnen concluderen dat alle 55 aangetroffen bolletjes cocaïne bevatten. Hierbij neemt de rechtbank het resultaat van de indicatieve testen door de politie in aanmerking en ook de verklaring van de verdachte dat hij ervan uitgaat dat de aangetroffen bolletjes cocaïne bevatten.
Concluderend acht de rechtbank ten aanzien van feit 2 wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne aanwezig heeft gehad.
3.5.3.
Ten aanzien van feit 3
De telefoons en het geld kunnen niet worden gekoppeld aan enig strafbaar feit. Gelet hierop acht de rechtbank niet bewezen dat die bestemd waren om een drugsgerelateerd feit voor te bereiden of te bevorderen.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van heroïne verwijst de rechtbank naar de bewijsoverweging onder 3.5.2.
De rechtbank acht ten aanzien van feit 2 bewezen dat de verdachte een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk voorhanden heeft gehad. Gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat dit zijn eigendom is en hij zelf geen cocaïne gebruikt, in combinatie met de hoeveelheid die van dit middel is aangetroffen, concludeert de rechtbank dat de verdachte deze cocaïne voorhanden heeft gehad om deze cocaïne te kunnen verkopen of te verstrekken.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 2 maart 2023 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- achteruit is gereden met zijn auto, terwijl die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] zich rondom de auto bevonden, beide portieren geopend waren en zij bezig waren met de aanhouding van verdachte;
- waardoor die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] werden meegesleurd dan wel mee moesten lopen dan wel moesten uitwijken/wegspringen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in de periode van 2 maart 2023 tot en met 3 maart 2023 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
3
hij in de periode van 2 maart 2023 tot en met 3 maart 2023 te ’s-Gravenhage om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers had hij, verdachte, voorhanden: cocaïne.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft voorgesteld in haar advies van 15 mei 2023 en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 18 maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat de verdachte vanwege zijn thuissituatie al op jonge leeftijd op zichzelf moest gaan wonen, de verdachte nog steeds jong en daarom enigszins onbezonnen is en dit laatste terug is te zien in zijn gedrag ten tijde van zijn aanhouding.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van drie politieagenten door met zijn auto achteruit te rijden, terwijl drie agenten zich rondom zijn auto bevonden en twee portieren van zijn auto waren geopend. Twee van de agenten werden meegesleurd en zijn gevallen, de andere agent heeft het vege lijf kunnen redden door weg te springen voor de auto van de verdachte.
Door zijn gedrag heeft de verdachte de politieagenten in gevaar gebracht. De drie agenten hebben ten gevolge van dit feit pijn en/of letsel opgelopen. Het feit dat deze agenten geen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, is een omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. De politieagenten waren bovendien bezig met hun werk en het uitoefenen van hun publieke taak, te weten het opsporen van strafbare feiten. De verdachte heeft echter zijn eigen belang om niet aangehouden te worden voorop gesteld. Dit alles valt de verdachte bijzonder kwalijk te nemen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs, te weten cocaïne. Gezien de hoeveelheid was die cocaïne bedoeld voor de drugshandel. Harddrugs, zoals cocaïne, kunnen ernstige schade toebrengen aan de volksgezondheid. Daarnaast is het gebruik ervan, onder andere door de daarmee gepaard gaande criminaliteit, belastend voor de samenleving. Met zijn handelen heeft de verdachte daaraan een bijdrage geleverd.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in een proeftijd liep toen hij de bewezen verklaarde feiten pleegde en dat hij in de afgelopen vijf jaren meerdere malen is veroordeeld wegens het bezit van harddrugs en de handel hierin. De rechtbank concludeert dat sprake is van recidive.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 15 mei 2023, waarin de reclassering heeft geadviseerd om aan de verdachte een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht bij de reclassering, dat hij deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijltraining, dat de verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen, dat de verdachte zich inspant voor een dagbesteding en dat de verdachte zijn medewerking verleent aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen.
Bij bepaling van de duur van de hoofdstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten, waaruit blijkt dat doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden wordt opgelegd voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen. In dit geval kan de auto van de verdachte als een wapen worden beschouwd. Voor het bezit van 10 tot 50 gram harddrugs is volgens diezelfde oriëntatiepunten een taakstraf van 80 uren passend. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling en geen voltooid delict.
Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en het strafblad van de verdachte acht de rechtbank een vrijheidsbenemende straf passend en geboden, namelijk een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Zij zal aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden die de reclassering heeft geadviseerd, omdat de verdachte hierbij baat kan hebben bij het oppakken van zijn leven na zijn detentie en de rechtbank hoopt hiermee recidive te voorkomen. Gelet op de aard van de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling en ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank daarnaast aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 12 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1.
De inhoud van de vorderingen
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben zich ieder als benadeelde partij gevoegd in het strafproces.
[slachtoffer 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vorderen elk een immateriële schadevergoeding van
€ 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen integraal zullen worden toegewezen.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de toe te wijzen bedragen te matigen.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partijen ter toelichting op hun vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid voor ieder van hen vaststellen op een bedrag van € 500,00.
Derhalve zal de rechtbank de vorderingen gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van
€ 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2023, omdat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
De rechtbank zal de vorderingen voor het overige afwijzen.
Aangezien de vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun individuele vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van:
  • € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
  • € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
  • € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] .

8.De in beslag genomen voorwerpen

Volgens de kennisgevingen van inbeslagneming zijn de volgende zaken in beslag genomen:
  • een geldbedrag van € 980,00;
  • verdovende middelen en vuurwerk (3 stuks Cobra 6);
  • twee jassen van het merk Moncler.
8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen gevorderd dat:
  • het geldbedrag van € 980,00 zal worden verbeurd verklaard;
  • de verdovende middelen zullen worden onttrokken aan het verkeer;
  • de jassen van het merk Moncler aan de verdachte zullen worden teruggegeven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het geldbedrag van € 980,00 aan de verdachte zou moeten worden teruggeven, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat dit geld van enig misdrijf afkomstig is en dat ook de in beslag genomen jassen aan hem zouden moeten worden teruggegeven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft onvoldoende aanwijzingen in het dossier aangetroffen waaruit blijkt dat het geldbedrag van € 980,00 verband houdt met enig strafbaar feit en bepaalt dat dit geld om die reden aan de verdachte moet worden teruggegeven.
De rechtbank zal de in beslag genomen verdovende middelen en het in beslag genomen vuurwerk onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar feiten waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Ten aanzien van de 15 bolletjes in witte verpakking (cocaïne/crack) en de 40 bolletjes met witte substantie in blauwe verpakking (cocaïne/crack) geldt ook nog dat met betrekking tot of met behulp van deze voorwerpen de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zijn begaan.
Omdat het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de in beslag genomen jassen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 4 mei 2023 gevorderd dat het voorwaardelijke deel van de bij parketnummer 09/137864-19 door de rechtbank Den Haag op 23 september 2021 opgelegde straf, te weten een jeugddetentie van 4 maanden, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet-naleven van de algemene voorwaarde.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte er baat bij zou kunnen hebben als het voorwaardelijke deel van de aan hem opgelegde straf zal worden omgezet in een taakstraf, zodat hij als gevolg daarvan een vrijetijdsbesteding heeft en in contact staat met de reclassering.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Den Haag d.d. 23 september 2021, te weten een jeugddetentie van 4 maanden, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank zal de jeugddetentie van 4 maanden omzetten in een gevangenisstraf van
4 maanden, omdat zij van oordeel is dat de verdachte niet meer in aanmerking komt voor jeugddetentie, gelet op zijn huidige leeftijd en de omstandigheid dat de reclassering in haar advies van 15 mei 2023 gemotiveerd naar voren heeft gebracht waarom zij van mening is dat het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast in de hoofdzaak van de verdachte.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 55, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I;
- 179 a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde golden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2 en 3:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) maanden,
niet zal worden ten uitvoer gelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor, adres: Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijltraining of een andere - door de reclassering te bepalen - gedragsinterventie die is gericht op zijn houding en zijn (eventuele) middelengebruik, waarbij de verdachte zich houdt aan de afspraken die hij met zijn trainer/begeleider van deze gedragsinterventie heeft gemaakt en de aanwijzingen die hij van deze trainer/begeleider heeft gekregen;
- gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht, verblijft in een - door de reclassering te bepalen - instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld en de huisregels van deze instelling;
- zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of een vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat hij zal meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en dat hij inzicht geeft aan de reclassering met betrekking tot zijn financiën en schulden;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
legt aan de verdachte op:
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
de benadeelde partijen
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
  • aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • aan [slachtoffer 3] een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen voor het overige af;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat te betalen een bedrag van:
  • € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
  • € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
  • € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen, respectievelijk
10 (tien) dagenen respectievelijk
10 (tien) dagen;
bepaalt dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan een van de benadeelde partijen de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de betreffende benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de in beslag genomen goederen;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van
€ 980,00 en de op die beslaglijst (zie bijlage C) vermelde 2 zwarte jassen van het merk Moncler;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst vermelde vuurwerk en de op die lijst vermelde verdovende middelen te weten:
3 stuks Cobra 6, 15 bolletjes in witte verpakking (cocaïne/crack), 2 blokjes hasj, plastic zakje met twee ponypacks 1,3 gram (cocaïne/crack), 2x plastic zakjes met totaal 4 bolletjes (cocaïne/crack), boterhamzakje met inhoud 8,2 gram brutogewicht (cocaïne/crack), 40 bolletjes met witte substantie in blauwe verpakking (cocaïne/crack);
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf, opgelegd bij voormeld vonnis van deze rechtbank 23 september 2021, gewezen onder parketnummer 09/137864-19, te weten jeugddetentie voor de duur van 4 maanden;
bepaalt dat de genoemde jeugddetentie wordt omgezet in een
gevangenisstraf van 4 (vier) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. D. van Dam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2023.