ECLI:NL:RBDHA:2023:9141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een WGA-uitkering ontvangen, welke per 13 mei 2021 door verweerder was beëindigd. Na bezwaar werd het primaire besluit herroepen en werd eiseres per 13 mei 2021 meer arbeidsgeschikt geacht. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarna een deskundige werd benoemd om haar te onderzoeken. De deskundige rapporteerde op 1 maart 2023, waarna verweerder op 24 mei 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar nam, waarbij eiseres recht kreeg op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledige Arbeidsongeschikten (IVA). Eiseres trok haar beroep in, mits verweerder werd veroordeeld in de kosten van de rechtsbijstand en er werd beslist op het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden als partij aangemerkt en verweerder heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten en schade te vergoeden. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder zitting op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarbij verweerder werd veroordeeld tot betaling van € 2.301,75 aan proceskosten en een schadevergoeding van € 125,00 aan eiseres. De Staat werd veroordeeld tot betaling van € 375,00 aan schadevergoeding en € 209,25 aan proceskosten. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente over de nabetaling vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7023
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 inzake het verzoek om een proceskostenveroordeling en het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop

In het besluit van 23 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering [1] die verzoekster op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving per 13 mei 2021 beëindigd en haar in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het besluit van 1 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en vastgesteld dat eiseres per 13 mei 2021 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, namelijk 58,74%.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2023. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft, gelet op de afwijkende visies van partijen, een verzekeringsarts als deskundige benoemd om verzoekster te onderzoeken en de rechtbank van verslag en advies te voorzien. Op 1 maart 2023 heeft de deskundige, drs. W.C. Otto, aan de rechtbank gerapporteerd.
Verzoekster heeft vervolgens op het deskundigenrapport gereageerd.
Op 24 mei 2023 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft hierin het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard en bepaald dat verzoekster per 13 mei 2021 recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledige Arbeidsongeschikten (IVA).
Verzoekster heeft bij brief van 8 juni 2023 laten weten het beroep in te trekken, mits verweerder wordt veroordeeld in de kosten van de rechtsbijstand en wordt beslist op het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Verzoekster heeft ook verzocht om vergoeding van wettelijke rente over de aan haar toekomende nabetaling.
Naar aanleiding van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) als partij aangemerkt.
Verweerder heeft bij mailbericht van 16 juni 2023 verklaard bereid te zijn om de proceskosten en de schade (voor zover de redelijke termijn in bezwaar is overschreden) te vergoeden. Verder is aangegeven dat de wettelijke rente over de nabetaling zal worden vergoed.
Verzoekster heeft vervolgens bij mailbericht van 19 juni 2023 het beroep ingetrokken.

Overwegingen

1.1
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
1.2
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
1.3
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de rechtbank van oordeel dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster.
Proceskosten
2. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
3. Op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient verweerder ook het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.1
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.2
Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden.
4.3
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder, te weten 2 maart 2021. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn – naar boven afgerond – 28 maanden verstreken. Het bestuurlijk deel van deze procedure bedraagt – naar boven afgerond – 7 maanden. Het rechterlijk deel van deze procedure bedraagt – naar boven afgerond – 21 maanden. De overschrijding van de redelijke termijn heeft deels in de bestuurlijke fase en deels in de rechterlijke fase plaatsgevonden.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor het oordeel dat de lengte van deze procedure in bezwaar en beroep langer dan twee jaar had mogen bedragen. De redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is daarom – naar boven afgerond – met 4 maanden overschreden.
4.5
Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 500,-. Dit bedrag zal naar evenredigheid worden toegerekend aan verweerder en de Staat. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot betaling van een bedrag van € 125,-- (1/4 × € 500,-) en de Staat tot betaling van een bedrag van € 375,-- (3/4 × € 500,-).
4.6
Aanleiding bestaat om verweerder en de Staat ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). De Staat en verweerder dienen ieder € 209,25 aan proceskosten te vergoeden.
5. Dit betekent dat verweerder in totaal € 2.301,75 (€ 2.092,50 + € 209,25) aan proceskosten dient te vergoeden.
Wettelijke rente
6. Verder heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over de nabetaling. Verweerder heeft in het mailbericht van 16 juni 2023 toegezegd de wettelijke rente te zullen vergoeden. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding hiervan.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 125,00;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.301,75;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 375,00;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten