ECLI:NL:RBDHA:2023:9120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres, die zich in 2010 ziekmeldde met buik- en rugklachten en psychische klachten, had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar deze was in 2016 beëindigd. Eiseres meldde zich in 2017 opnieuw ziek, maar haar uitkering werd opnieuw geweigerd. In 2020 meldde zij zich opnieuw ziek, maar de verzekeringsarts concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat haar klachten waren toegenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden geoordeeld en dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van de verzekeringsarts kon onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende eiseres een schadevergoeding toe van € 500,- wegens schending van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr. W.A. Timmer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
gemachtigde: mr. B.M. de Wolff.

Procesverloop

In het besluit van 23 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres vanaf 15 september 2020 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
In het besluit van 26 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023. Eiseres is verschenen. Zij is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft voor het laatst gewerkt als rayonmanager voor ongeveer 37,50 uur per week. Op 14 oktober 2010 heeft eiseres zich ziekgemeld met buik- en rugklachten en psychische klachten. Aan eiseres is per 11 oktober 2012 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verweerder heeft de WIA-uitkering per 15 oktober 2016 beëindigd omdat eiseres vanaf die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder gegrond verklaard, in die zin dat de WIA-uitkering van eiseres is beëindigd per 11 maart 2017 omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2
Eiseres heeft zich op 6 februari 2017 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met dezelfde klachten. Hierop heeft verweerder bepaald dat eiseres per die datum 100% arbeidsongeschikt is, waarna een WIA-uitkering is toegekend.
Deze uitkering is per 8 juli 2017 beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 9 februari 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 8 juli 2019 [1] het beroep hiertegen (na benoeming van een deskundige) gegrond verklaard, het besluit van 9 februari 2018 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
1.3
Eiseres heeft zich per 21 juni 2019 nog een keer toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, maar een WIA-uitkering werd per die datum geweigerd omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 15 mei 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 september 2021 [2] het beroep hiertegen ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). In die procedure is nog geen uitspraak gedaan.
2.1
Bij brief van 13 september 2020 heeft eiseres zich nog een keer toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met dezelfde klachten. Een verzekeringsarts heeft eiseres onderzocht en beoordeeld of sprake is van toegenomen beperkingen die voortvloeien uit de dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na het einde van de weigering van de uitkering per 21 juni 2019. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van toegenomen beperkingen. Hierop heeft verweerder met het primaire besluit de WIA-uitkering per 15 september 2020 geweigerd.
2.2
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. Deze arts zag geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van primaire verzekeringsarts. Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Eiseres stelt zich - samengevat - op het standpunt dat zij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Zij stelt dat met name haar buikklachten en psychische klachten zijn toegenomen. Hiermee is onvoldoende rekening gehouden. Ook vindt eiseres dat zij de geduide functies niet kan uitoefenen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA is bepaald dat wanneer een verzekerde bij het einde van een wachttijd geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat deze minder dan 35% arbeidsongeschikt is, de verzekerde alsnog recht heeft op een WIA-uitkering als binnen vijf jaar sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (35 tot 80%) uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan de verzekerde gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van de eigen arbeid.
5. De rechtbank overweegt dat aan de orde is of sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak. Van bijzonder belang is daarbij of sprake is van toegenomen beperkingen op de dag wanneer de beperkingen volgens eiseres zijn toegenomen, namelijk 15 september 2020, ten opzichte van de beperkingen die bij de laatste weigering van de WIA-uitkering per 21 juni 2019, zijn vastgesteld. De rechtbank beantwoordt de vraag aan de hand van hetgeen eiseres heeft aangevoerd.
6. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder inzake arbeidsongeschiktheid besluiten kan baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
7.1
De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiseres bestudeerd. Hij heeft eiseres op het spreekuur gezien en onderzocht.
De verzekeringsarts b&b heeft het standpunt van de primaire verzekeringsarts in zijn rapport van 25 januari 2022 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd en nog een huisartsenjournaal ontvangen en bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te oordelen dan de primaire verzekeringsarts.
7.2
De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiseres en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
Lichamelijke klachten
8.1
Eiseres voert aan dat haar buikklachten zijn onderschat door de verzekeringsartsen. Zij wijst op de beperkingen die zij als gevolg hiervan heeft (frequent toiletbezoek, slecht slapen en beperkingen voor buigen, tillen en zitten). Met name voor de items tillen en buigen vindt eiseres dat zij beperkter is dan de verzekeringsartsen hebben vastgesteld in de FML. Zij heeft in beroep medische informatie van de chirurg van 3 februari en 25 augustus 2022 en van de fysiotherapeut van 14 september 2022 overgelegd. Met name uit de informatie van de chirurg kan worden afgeleid dat haar buikklachten zijn toegenomen en geobjectiveerd. Ook de rugklachten kunnen volgens eiseres verklaard worden. De chirurg heeft onder meer opgemerkt dat de buikklachten zodanig invaliderend kunnen zijn dat alleen aangepast en geen zwaar inspannend werk mogelijk is. De klachten zouden het gevolg kunnen zijn van de verklevingen in de buik. Eiseres vindt dat hiermee door verweerder onvoldoende rekening is gehouden.
8.2
Eiseres verwijst ook naar het rapport van de GGD-arts van 18 november 2020 die een beoordeling in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) heeft verricht. Hierin staan diverse beperkingen op lichamelijk gebied vermeld. Eiseres heeft dit rapport in beroep overgelegd.
8.3
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres aanvoert geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b met betrekking tot de lichamelijke beperkingen van eiseres. De verzekeringsarts b&b heeft alle beschikbare informatie inhoudelijk beoordeeld en inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat bij eiseres per de datum in geding geen sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak.
De verzekeringsarts b&b beschikte over de brief van de chirurg van 19 februari 2020 waarin hij een objectieve toename van de buikklachten niet heeft kunnen afleiden. De informatie laat een stabiele situatie zien, zonder vermelding van een ingreep met het plaatsen van een stoma. De door eiseres in beroep overgelegde brieven van de chirurg van 3 februari 2022 en 15 augustus 2022 laten evenmin relevante nieuwe informatie ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling zien. De rechtbank wijst in dit verband op het nadere rapport van de verzekeringsarts b&b van 24 oktober 2022 waarin deze afdoende uiteen heeft gezet dat met de beperkingen, afdoende rekening wordt gehouden met de beperkte belastbaarheid die de chirurg van toepassing vindt (aangepast en geen zwaar inspannend werk kunnen doen). De geduide functies waarvoor eiseres geschikt wordt geacht, zijn fysiek weinig belastend.
De rechtbank kent verder aan het GGD-rapport van 18 november 2020 niet die waarde toe die eiseres hieraan toegekend wenst te zien. De beoordeling van de GGD-arts heeft namelijk plaatsgevonden in een ander kader en met andere criteria dan de beoordeling die in deze zaak in het kader van de WIA is verricht.
Psychische klachten
9.1
Eiseres is het voorts niet eens met het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat geen sprake is van een toename van psychische klachten. Er zijn volgens haar wel aanwijzingen dat rond de datum in geding sprake was van een toename van deze klachten. Zij verwijst in dit verband naar het in bezwaar overgelegde huisartsenjournaal waarin naar voren komt dat rond de datum in geding sprake is van stress, dat ventilerende gesprekken zijn aangeboden en dat zij op 26 maart 2021 is doorverwezen naar de gespecialiseerde GGZ. De huisarts heeft ook op 13 april 2021 een huisbezoek afgelegd, waarbij eiseres passief op de bank zit, verdrietig is dat ze niet kan werken en depressieve klachten meldt sinds ze niet meer kan werken. Eiseres vindt de verzekeringsarts b&b hieraan onvoldoende aandacht heeft besteed.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b ook met betrekking tot de psychische klachten inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat bij eiseres per de datum in geding geen sprake is van toegenomen beperkingen. Uit het rapport van 25 januari 2022 blijkt dat de verzekeringsarts b&b het huisartsenjournaal waarnaar eiseres verwijst, bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken. Hij was ervan op de hoogte dat eiseres is doorverwezen naar de gespecialiseerde GGZ. Er is echter geen sprake van een andere pathologie/diagnose, dan waarmee eiseres al bekend was en waarmee bij de eerdere WIA-beoordeling ook rekening is gehouden. Een toename van psychische klachten en beperkingen heeft de verzekeringsarts b&b niet kunnen objectiveren. Het feit dat sprake was van stress, in welk verband ventilerende gesprekken plaatsvonden met de huisarts, duidt volgens de verzekeringsarts b&b niet zonder meer op beperkende psychopathologie. De rechtbank verwijst naar het aanvullende rapport van de verzekeringsarts b&b van 24 oktober 2022 waarin dit staat vermeld. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om dit onjuist te achten, mede omdat eiseres in beroep geen aanvullende medische onderbouwing heeft gegeven bij haar stelling over de psychische klachten en de toename hiervan.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat per 15 september 2020 geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, van toegenomen beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. Een arbeidskundige beoordeling is daarom niet aan de orde. Aan een beoordeling van de door eiseres genoemde arbeidskundige aspecten wordt dan ook niet meer toegekomen.
11. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd om per 15 september 2020 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn met afgerond een half jaar wordt, zoals ter zitting - waarbij verweerder zich aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd - besproken, een schadevergoeding toegekend van € 500,-, te betalen door het Uwv.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van schade eiseres tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.SGR 18/1565
2.SGR 20/4311