ECLI:NL:RBDHA:2023:9118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL22.17192 en NL17193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraakse eisers op grond van onvoldoende geloofwaardige onderbouwing van vervolgingsrisico

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Iraakse eisers, die samen met hun drie minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd. De aanvragen zijn door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de rechtbank in eerdere uitspraken had geoordeeld dat de problemen die de eisers ondervonden niet voldoende waren onderbouwd. De eisers hebben in hun beroep aangevoerd dat zij vanwege hun geheime relatie en de achtergrond van eiser als zigeuner, alsook de sjiitische afkomst van eiseres, te vrezen hebben voor vervolging in Irak. De rechtbank heeft de verklaringen van eisers en de ingediende documenten beoordeeld, waaronder een dreigbrief die zij hadden ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen inconsistent waren en dat de dreigbrief niet voldoende bewijs bood voor de gestelde problemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico lopen op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvragen door verweerder bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.17192 en NL22.17193

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] en,
[eiseres], eiseres, mede namens hun drie minderjarige kinderen,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en,

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

ProcesverloopBij besluiten van 26 augustus 2021 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen zijn geregistreerd onder zaaknummers: NL21.15026 en NL21.15027.
Deze rechtbank heeft de door eisers ingestelde beroepen op 25 april 2022 gegrond verklaard en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen.
Bij besluiten van 4 augustus 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw afgewezen als ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 januari 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Jaber. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen de Iraakse nationaliteit te hebben. Eiser heeft verklaard te zijn geboren op [geboortedatum] en eiseres heeft verklaard dat zij is geboren op [geboortedatum] .
Het asielrelaas
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser behoort tot de zigeuner bevolkingsgroep en eiseres is een sjiitisch moslima. Zij hebben elkaar in 2012 in Bagdad ontmoet en enige tijd later bleek eiseres zwanger te zijn. Eiseres kon niet aan haar ouders vertellen dat zij een man had ontmoet met een zigeuner achtergrond en dat zij zwanger van hem was. Om die reden heeft zij verteld dat zij een soennitische man had ontmoet, die om haar hand had gevraagd. Haar ouders stonden echter niet achter een huwelijk en hebben gezegd dat eiseres ervan moest afzien. Eiser en eiseres hebben daarop in 2013 besloten te vertrekken naar Suleimaniya en de relatie daar in het geheim voort te zetten. In augustus 2017 heeft de familie van eiseres hun verblijfplaats ontdekt. Eisers hebben toen hun verblijfplaats verlaten, omdat de familie van eiseres – wiens familieleden hoge functies bekleden binnen de overheid – naar hen op zoek ging. Eisers hebben toen besloten om samen met hun kinderen naar Bagdad te vertrekken, om daar de papieren voor hun in januari 2017 geboren kind [kind] in orde te maken, zodat zij daarna het land konden ontvluchten. Eisers hebben vervolgens negen maanden in Bagdad ondergedoken gezeten voordat zij bij de burgerlijke stand terecht konden. Toen eisers uiteindelijk de burgerlijke stand in Bagdad konden bezoeken ondervonden zij problemen met de officier die hun papieren in orde moest maken. Deze officier heeft de gegevens van eisers doorgegeven aan de militie Assaib al Hak, waarin de oom van eiseres hoog vertegenwoordigd is. De familie van eiseres is op deze wijze achter de verblijfplaats van eisers in Bagdad gekomen en zij hebben hen bedreigd middels een dreigbrief. Eisers zijn vervolgens via Koerdistan het land ontvlucht.
De bestreden besluiten
3. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Geheime relatie en huwelijk;
Incident met ambtenaar burgerlijke stand;
Problemen vanwege deze relatie/huwelijk en vanwege het incident met de burgerlijke stand.
3. In het eerdere besluit van 26 augustus 2021 had verweerder de geheime relatie tussen eiser en eiseres (relevant element 2) ongeloofwaardig geacht. De rechtbank heeft in de uitspraak van 25 april 2022 geoordeeld dat dit standpunt onvoldoende was gemotiveerd.
3.1.
Verweerder acht thans in het bestreden besluit relevant element 1 en 2 geloofwaardig. Verweerder acht element 3 deels geloofwaardig, namelijk voor zover de betreffende ambtenaar geld en speciale gunsten van eiser wilde in ruil voor de door eiser gevraagde documenten en bedreigingen heeft geuit gezien de zigeunerachtergrond van eiser. Niet geloofwaardig wordt geacht dat de betreffende ambtenaar de familie van eiseres heeft ingelicht waarop de militie Assaib al Hak hen zou hebben bedreigd. Relevant element 4 wordt ongeloofwaardig geacht. Verweerder vindt verder dat de geloofwaardig bevonden relevante elementen onvoldoende zwaarwegend zijn om te concluderen dat eisers moet worden aangemerkt als vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De relevante elementen zijn ook onvoldoende zwaarwegend om te concluderen dat eisers bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [1]
3.2.
Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvragen worden afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Eisers hebben de besluiten uitgebreid bestreden. De rechtbank zal hierna op de gronden van eisers ingaan.
De beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich namelijk niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers de door hen gestelde problemen als gevolg van hun relatie/huwelijk niet aannemelijk hebben gemaakt. Hoe zij tot haar oordeel is gekomen, legt zij hieronder verder uit.
Over (de reden voor) het verblijf in Bagdad
6. Eisers hebben aangevoerd dat het geen bevreemding wekt dat zij, nadat zij ontdekt waren in augustus 2017, niet direct vanuit Suleimaniya het land hebben verlaten richting Turkije, maar eerst naar Bagdad zijn vertrokken en daar negen maanden hebben verbleven. Het was namelijk noodzakelijk om de papieren voor hun kind – die nog niet de benodigde papieren had – bij de officiële instanties in orde te maken. Eisers hadden geen keus. Daarbij dient verweerder rekening te houden met de verschillende tijdsbestekken. Eisers leefden in het begin in de overtuiging dat zij zonder de documenten niet langs controleposten konden komen en daarmee niet het land konden verlaten. Eisers wilden zo min mogelijk risico lopen. Dat achteraf bleek dat zij geen documenten nodig hadden om het land te verlaten, moet verweerder zien in een ander tijdsbestek. Vooraf wisten zij dit nog niet. Daarbij moeten deze wellicht niet meest logische stappen – achteraf gezien - worden bezien in het licht van een vluchtsituatie. Verweerder lijkt daarmee geen rekening te houden.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom - gegeven de gestelde problemen - eisers nadat de familie van eiseres hun verblijfplaats in augustus 2017 had ontdekt, direct zijn teruggekeerd naar Bagdad. Dit terwijl de familie van eiseres daar woonachtig is en dit ook de reden is geweest dat eisers in 2013 Bagdad zouden zijn ontvlucht. Verweerder heeft de daarvoor door eisers gegeven reden, namelijk het in orde willen maken van de papieren voor hun in januari 2017 geboren kind [kind] , een onvoldoende verklaring kunnen vinden gezien het door eisers zelf gestelde gevaar die de familie van eiseres voor hen zou vormen. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eisers tevens hebben verklaard dat de autoriteiten een foto van eiseres naar alle controleposten richting Bagdad zouden hebben gestuurd en een familielid van eiseres werkzaam was bij de burgerlijke stand in Bagdad, wat het risico dat eisers zouden lopen door naar Bagdad te reizen alleen maar groter maakte. De enkele stelling van eisers dat zij vooraf niet wisten dat zij geen documenten nodig hadden om langs controleposten te komen om Irak te verlaten en dat sprake was van een vluchtsituatie, maakt niet dat verweerder het voorgaande niet ten nadele van eisers in de beoordeling van hun relaas heeft mogen betrekken.
6.2.
Verweerder heeft er verder in het bestreden besluit niet ten onrechte op gewezen dat eisers vervolgens voor een periode van negen maanden in Bagdad hebben verbleven, wat er niet op wijst dat zij uitsluitend daar waren voor het in orde maken van papieren voor [kind] , en dat zij inconsistent en tegenstrijdig hebben verklaard over de duur en de omstandigheden van hun verblijf aldaar. Zo heeft verweerder tegengeworpen dat eiser in zijn aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij van 2017 tot april 2018 als automonteur bij een garagehouder in Bagdad werkte, maar in het nader gehoor dat hij gedurende de negen maanden van zijn verblijf, vanaf augustus 2017 tot mei 2018, in Bagdad ondergedoken zat en niet naar buitenging. [2] Ook heeft verweerder aan eisers tegengeworpen dat eiser heeft verklaard drie dagen na het incident met de officier bij de burgerlijke stand te zijn vertrokken uit Bagdad [3] , terwijl eiseres heeft verklaard nog ongeveer twee maanden daar te hebben verbleven [4] . Daarnaast is tegengeworpen dat eisers een woonpas hebben aangevraagd voor Bagdad, wat het risico op ontdekking vergrootte, en dat uit de afgiftedatum van die woonpas en aanvraagformulieren voor de identiteitskaarten volgt dat eisers sinds april 2017 ingeschreven stonden op het woonadres in Bagdad, wat niet valt te rijmen met dat eisers hebben verklaard dat zij pas na het ontstaan van de problemen in augustus 2017 op dit adres in Bagdad zijn gaan wonen. In beroep zijn deze tegenwerpingen niet betwist.
Over de dreigbrief
7. Eisers voeren aan dat zij met het overleggen van de dreigbrief afdoende bewijs hebben overgelegd voor hun problemen en dat deze dreigbrief in hun voordeel dient te worden meegewogen. Het betreft een originele dreigbrief. Dat deze niet door Bureau Documenten op echtheid is te beoordelen, is niet te wijten aan eisers. Daarnaast stelt verweerder dat eisers geen afdoende authentieke documenten hebben overgelegd, maar laat het na te motiveren wat dan afdoende bewijs is. Eisers hebben aangeleverd aan bewijs wat in hun macht lag. Verder voeren eisers aan dat er geen sprake is van tegenstrijdige verklaringen over de kogel die bij de dreigbrief zat. Dat eiser, anders dan eiseres, in zijn nader gehoor niet gesproken heeft over de bijgesloten kogel, doet niet af aan het feit dat de kogel bij de dreigbrief ingesloten zat. Eiseres heeft er immers over verklaard, eiser heeft over de dreigbrief verklaard en eisers hebben de originele dreigbrief overgelegd. Bovendien had het op de weg van verweerder gelegen om hierover meer vragen te stellen, indien hij deze verklaringen als tegenstrijdig wilde tegenwerpen.
7.1.
Allereerst merkt de rechtbank op dat verweerder – anders dan eisers aanvoeren – zich niet op het standpunt heeft gesteld dat eisers tegenstrijdig hebben verklaard over de kogel die bij de dreigbrief ingesloten zat. Verweerder heeft zich enkel op het standpunt gesteld dat het in het voordeel van eisers weegt dat zij de dreigbrief hebben overgelegd, maar in het nadeel van eisers dat eiseres wel, maar eiser niet over de kogel heeft verklaard terwijl dit een dermate ernstige bedreiging is dat het voor de hand ligt om dit te noemen. Dat verweerder hierover meer vragen had moeten stellen, nu hij dit als tegenstrijdigheid heeft tegenworpen, volgt de rechtbank om die reden al niet. Verder heeft verweerder ter zitting nader toegelicht dat het argument van verweerder over de (ontbrekende) verklaringen van eisers over de kogel bij de dreigbrief in perspectief dient te worden geplaatst. Verweerder heeft toegelicht dat hij gelet op het toetsingskader moet vaststellen wat de waarde is van een document mede in relatie tot alle overige afgelegde verklaringen en daarbij onder meer moet betrekken wat eisers over dit document hebben verklaard. Verweerder heeft geconcludeerd dat de dreigbrief – erop gelet dat deze niet op echtheid onderzocht kan worden en daarbij betrokken het verschil in de verklaringen van eisers over de kogel bij de brief – onvoldoende is om, ondanks de ongeloofwaardig geachte verklaringen, de gestelde problemen van eisers als gevolg van het bekend worden van hun relatie/huwelijk alsnog geloofwaardig te achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende en deugdelijk gemotiveerd waarom de dreigbrief onvoldoende is om die problemen alsnog aannemelijk te achten.
Over het verband tussen de relevante elementen
8. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij het verband heeft gelegd tussen de relevante elementen 2 tot en met 4 en voldoende heeft gemotiveerd waarom de problemen met de familie/stam van eiseres en de militie Assaib al Hak ongeloofwaardig zijn. Verweerder gebruikt namelijk dezelfde motivering als in zijn eerdere besluit en baseert deze ook min of meer op dezelfde globale herhalingen en aannames, hetgeen de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, in zijn uitspraak van 25 april 2022 heeft doen besluiten om het beroep van eisers gegrond te verklaren en de zaak terug te verwijzen naar verweerder. Het besluit is innerlijk tegenstrijdig, nu verweerder wel gelooft dat er sprake is van een geheime relatie en daaruit problemen kunnen ontstaan, maar vervolgens de problemen van eisers – ontstaan door de geheime relatie – niet geloofwaardig acht.
8.1.
Uit de uitspraak van 25 april 2022 volgt – kort samengevat – dat verweerder zich ten aanzien van de geheime relatie onder relevant element 2 in zijn besluit met name had gebaseerd op aannames en dat verweerder deze in dit geval onvoldoende had onderbouwd om het relevante element ongeloofwaardig te achten. Omdat dit element doorwerkte in het standpunt van verweerder over het verstrekken van gegevens aan de militie Assaib al Hak door de ambtenaar onder relevant element 4, was ook dat element onvoldoende gemotiveerd door verweerder, aldus de rechtbank in die uitspraak.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit dat nu ter beoordeling ligt niet gebruik gemaakt van dezelfde motivering, herhalingen en aannames als het eerdere besluit. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk dat verweerder de geheime relatie op zichzelf nu wel geloofwaardig acht, maar nog steeds geen geloof hecht aan de gestelde daaruit voortvloeiende problemen, wat een wezenlijk ander standpunt is. Gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5 tot en met 7.1 is besproken heeft verweerder voldoende en deugdelijk gemotiveerd waarom hij de problemen die zijn ontstaan vanwege de geheime relatie en het incident bij de burgerlijke stand niet geloofwaardig acht. Daarnaast heeft verweerder ter zitting aangegeven dat hij niet uitsluit dat er door het hebben van een geheime relatie problemen kunnen ontstaan, maar dat in dit geval eisers met hun verklaringen de problemen die zij gesteld hebben te ondervonden niet aannemelijk hebben gemaakt. De rechtbank volgt verweerder erin dat er daarmee in het bestreden besluit geen sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid.
Over de gegronde vrees en risico op ernstige schade
9. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 25 april 2022 geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun identiteit, nationaliteit en afkomst te vrezen hebben voor vervolging of een risico lopen op ernstige schade. De – mede door eisers – overgelegde informatie was onvoldoende om te concluderen dat eiser in Irak, vanwege het feit dat hij zigeuner is, te maken krijgt met een onhoudbare situatie. Ook kon uit deze informatie en de eigen ervaringen van eisers niet worden afgeleid dat eiser, enkel vanwege zijn verbintenis met een sjiitische vrouw, als zigeuner te vrezen heeft voor de sjiitische gemeenschap.
9.1.
De rechtbank heeft daarbij in zijn beoordeling een filmpje gedateerd op 17 juni 2019 en de bijbehorende vertaling die eisers in beroep hadden overgelegd meegenomen. [5] Eisers hebben nu in het huidige beroep verwezen naar hetzelfde filmpje. [6] Omdat de rechtbank deze reeds heeft meegenomen in haar beoordeling en eisers tegen de uitspraak van 25 april 2022 niet in hoger beroep zijn gegaan, waardoor de beslissing van de rechtbank onherroepelijk is geworden, ziet de rechtbank geen aanleiding om de inhoud van het filmpje in deze beoordeling mee te nemen.
9.2.
Eisers hebben verder in beroep verwezen naar de verklaringen van eiseres in het nader gehoor. Ook dit maakt volgens de rechtbank niet dat het eerdere oordeel van de rechtbank niet langer stand kan houden. De verklaringen van eiseres in het nader gehoor dateren namelijk van 9 februari 2021 en waren daarmee reeds bekend ten tijde van de beoordeling van het eerdere beroep bij de rechtbank.
10. Gezien het voorgaande heeft verweerder eisers op goede gronden een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) geweigerd.
Conclusie
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr.J.C. Smitstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.zie aanmeldgehoor van 8 oktober 2019, pagina 11 en nader gehoor van 9 februari 2021, pagina 13.
3.zie nader gehoor van 9 februari 2021, pagina 16.
4.zie nader gehoor van 9 februari 2021, pagina 15 en 16.
5.zie rechtsoverweging 9 van de uitspraak van 25 april 2022; zie ook gronden van beroep van 20 oktober 2021 waarin de volgende link wordt genoemd:
6.zie gronden van beroep van 28 september 2022, pagina 4.